Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vrijspraak

betekenis & definitie

Vrijspraak - Volgens art. 216 Sv. moet de strafrechter een beklaagde vrijspreken, indien hij niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft geput, dat het ten laste gelegde feit is gepleegd of dat het is gepleegd door den beklaagde. — Indien het feit of de dader niet strafbaar is, ontslaat hij den beklaagde van alle rechtsvervolging te dier zake. — In geval de beklaagde is vrijgesproken, op grond dat zijn schuld niet is bewezen, is cassatie alleen mogelijk in het belang der wet, zonder den vrijgesprokene te benadeelen (art. 347 Sv.). Volgens vaste jurisprudentie van den Hoogen Raad is, voor de toepassing van dit art., niet beslissend of de rechter, in verband met art. 216, het woord „vrijspraak” of „ontslag van rechtsvervolging” heeft gebezigd, maar moet de werkelijke aard van de beslissing den doorslag geven. In verband hiermede spreekt men van bedekte vrijspraak en bedekt ontslag van rechtsvervolging. — Indien iemand van een hem te laste gelegd feit is vrijgesproken, kan die vrijspraak bij den burgerlijken rechter niet worden ingeroepen om een eisch tot schadevergoeding af te weren (art. 1956 B. W.).