Schuld - Deze wordt onderscheiden in opzet (Lat. dolus) en schuld in engeren zin (Lat. culpa). Bij opzet is de wil gericht op hetgeen geschied is, bij schuld in engeren zin is zulks niet het geval, al moet het gebeurde wel aan den dader kunnen worden toegerekend; met name moet het een onmiddellijk en dadelijk gevolg zijn van zijn gedragen en moet de mogelijkheid van het gebeurde te voorzien zijn geweest (vergel. artt. 1283 en 1284 B.W.). Volgens velen is opzet niet alleen aanwezig, wanneer het oogmerk op het gebeuren gericht is geweest, maar reeds wanneer de dader zich dat als noodwendig of zeker uit zijne handeling voortvloeiende heeft moeten voorstellen (voorwaardelijk opzet: dolus eventualis). In ons strafrecht wordt ten aanzien van de meeste misdrijven opzet vereischt (doleuse misdrijven), al kent onze wet ook culpose misdrijven (zie b.v. artt. 300, 301, 307—309 Sr.). Voor overtredingen is als regel schuld voldoende. In enkele fiscale wetten wordt strafrechtelijke aansprakelijkheid aangenomen zonder schuld (zie b.v. art. 231 der Algemeene wet van 26 Aug. 1882, Stb. 38 en art. 13 der wet van 4 Apr. 1870, Stb. 61).
In het burgerlijk recht wordt schuld geëischt voor aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad (art. 1401 B.W.) of uit niet of niet behoorlijke vervulling van verbintenissen (artt. 1427, 1637w, 1639t, 1642, 1752, 1784, 1854 B.W. enz.). Niet steeds gebruikt de wet echter juist het woord „schuld” om een schadevergoedingsplicht te vestigen. In artt. 1203 en 1402 B.W. spreekt zij van „nalatigheid”, in artt. 1402, 1406 en 1407 B.W. van „onvoorzichtigheid”, in artt. 1427 en 1481 B.W. van „toedoen”, in artt. 1427,1744,1838 en 1845 B.W. van „verzuim”, in artt. 1637w, 1637x, 1639t en 1838 B.W. van „opzet”, in artt. 1406 en 1407 B.W. van „moedwil”, in artt. 1283 en 1284 B.W. van „arglist.” Met al deze woorden worden echter vormen van schuld aangeduid. Op de aanwezigheid van schuld berusten ook de bepalingen, waarin de wet een schadevergoedingsplicht vestigt, ingeval niet is aangewend de zorg van een goed huisvader (hiervan spreekt het B.W. in artt. 160, 443, 831, 1079, 1271, 1392, 1596, 1781, 1776). Wanneer voor ieder geval afzonderlijk schuld moet worden aangenomen, hangt geheel van de omstandigheden af. Ten aanzien van den bewaarnemer geeft de wet een handleiding in art. 1744 B.W. Een algemeene onderscheiding in grove en lichte schuld, zooals volgens het Rom.
Recht gold (voor sommige gevallen was voor schadevergoeding culpa lata noodig, in andere was culpa levis voldoende), kent onze wet niet, al gebruikt zij de uitdrukking grove schuld b.v. in art. 1638x B.W. — Een bijzondere bepaling omtrent de aansprakelijkheid bevat art. 1743 B.W. voor den bewaarnemer, dat dezen verplicht omtrent de bewaring der hem toevertrouwde zaak dezelfde zorg aan te wenden, welke hij voor de bewaring zijner eigen zaken aanwendt. Voor geval van arglist bij de niet nakoming van verbintenissen, kennen artt 1283 en 1284 in ruimer omvang schadevergoeding toe dan in het algemeen (art. 1282). Zie verder SCHADEVERGOEDING. Vergel. ook RISICO.