Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vereenigde staten

betekenis & definitie

Vereenigde staten - van N.-Amerika (United States of America, bij verkorting U. S. A.). Een der reuzenstaten op aarde met een oppervlakte van 7.839.000 K.M.2 (Alaska medegerekend zelfs 9.370.000 K.M.2), d. i. bijna 4/5 van Europa. Merkwaardig weinig is de kust van dit uitgestrekte land geleed ; noch de Atlantische Oceaan in het O., noch de Groote in het W. hebben diepe inhammen ; alleen in het Z. dringt de Golf van Mexico vrij diep het land in, terwijl aan de N.-zijde de Canadeesche meren de bijna rechte grenslijn verbreken. Deze meren vormen de natuurlijke grens met Canada, evenals de Rio Grande del Norte in het Zuiden met Mexico ; overigens zijn de politieke grenzen willekeurig getrokken. Er heerscht ondanks de staatkundige eenheid in de U. S. A. een groote verscheidenheid in oppervlakte, vorm, klimaat, plantengroei, bevolking en bestaansmiddelen.

Physische gestelheid.

A. Het O., het Appalachen-gebied, is in hoofdzaak een sterk verweerd vouwingsgebergte, de Alleghanies, waarvoor een heuvelland ligt, Piedmont, dat overgaat in laagvlakte langs Atlantischen Oceaan en Golf van Mexico. Het eigenlijk gebergte heeft een lengte van 2500 K.M. (= 2 X de Alpen), maar bevat een inzinking (Hudson-Mohawk), waardoor zelfs een kanaalverbinding tot stand kon komen tusschen den Oceaan en de Groote Meren.
B. Het W. omvat het grootste deel van de Rocky Mountains, die hier hun hoogste breedte ± 2500 K.M.) bereiken en waarin vooral de groote hoogvlakten karakteristiek zijn. Zeer duidelijk zijn te onderscheiden : het eigenlijk Rotsgebergte in het O., het Groote Bekken met Colorado-plateau in het Midden en de Pacifische Cordilleras in het W. De laatste bestaan uit het lage Kustgebergte, evenwijdig daarmede de hoogere Sierra Nevada en Cascadengebergten en daartusschen de laagte van Californië—Oregon—Washington.
C. Tusschen Aen B bevindt zich het groote laag- en heuvelland, waarin het Ozarkgebergte de hoogste verheffing vormt. Het grootste deel van den staat zendt zijn overtollig water naar de Mississippi en diens zijrivieren Missouri, Ohio e. a. Deze omstandigheid droeg niet weinig bij tot de eenheid van het land. Belangrijke rivieren, die niet tot dit stroomgebied behooren zijn voornl. de St. Laurens en de Hudson, die uitkomen in den Atlantischen, de Columbia, Joaquin-Sacramento en de Colorado, die uitkomen in den Grooten Oceaan. Bovendien stuurt nog een zeer klein deel van het land zijn water naar de Noordelijke Ijszee, terwijl 71/2% zonder directe afvloeiing naar zee blijft.

Klimaat, zie AMERIKA (deel I).

Bevolking.

A. De Indianen vormen de oorspronkelijke bewoners van de Unie. Zij waren in vele stammen verdeeld, die zich soms weer tot groote bonden vereenigden, o. a. den Irokeezenbond tusschen Hudson en Ontario. In het N. en O. bleven zij jagers, langs Mississippi en Ohio bereikten zij een hoogeren trap, terwijl zij in de gebieden van Rio Grande en Colorado tot oasencultuur kwamen. Wanhopigen tegenstand boden zij den binnendringenden Blanken, die hen steeds meer naar het Westen dreven, de beste gronden in bezit namen, de jachtterreinen vernietigden. Vele stammen zijn door de verbitterde oorlogen, besmettelijke ziekten, alkohol, vernietiging van de bestaansmogelijkheden, geheel uitgestorven ; van andere bleven nog enkele resten bestaan. Het leed is thans geleden.

Den Indianen zijn vaste woonplaatsen aangewezen, z.g. „Indian Reservations“, o. m. in Arizona, Montana en Z.-Dakota en vooral de laatste jaren is duidelijk bij de Regeering een streven merkbaar, de eereschuld tegenover de oorspronkelijke bewoners in te lossen. Voor onderwijs, vakopleiding (vooral veefokken), alsook tot hun vorming en aanpassing bij de 20ste-eeuwsche beschaving, wordt veel gedaan. Van groote beteekenis is de verbeterde gezondheidstoestand, blijkende uit een vermindering der sterfte- en een vermeerdering der geboortecijfers ; van uitsterven of zelfs van wegkwijnen is thans geen sprake meer. Het Indiaansche ras beleeft in de Unie zoowel lichamelijk, als geestelijk zijn wedergeboorte. Officieel waren er in 1890—248.000 ; in 1900 — 237.000 ; in 1910 — 266.000 ; in 1920 — 340.000 Indianen. Tot de belangrijkste stammen behooren de 5 geciviliseerde van het oude Indianen-territorium Oklahoma, n.l. de Cherokeezen (42.000), Choctaws (27.000), Creeks (20.000), Chickasaws (11.000) en Seminolen (3000). (Zie ook INDIANEN).

B. Een talrijker, maar tevens lastiger element vormen de Negers. Tot 1808 werden zij ongehinderd als slaven binnengevoerd, daarna korten tijd alleen als smokkelwaar, totdat ook daaraan een eind kwam door de Slavenemancipatie van Abr. Lincoln. Hoewel thans alle aanvoer uit Afrika heeft opgehouden, de sterfte zeer groot is, enkele duizenden naar Afrika (Liberia) zijn teruggekeerd, neemt toch het zwarte element toe, als gevolg van de buitengewoon groote nataliteit. Ondanks de sterke immigratie van Blanken, bleven de Negers nagenoeg een even hoog % van de totale bevolking der Unie uitmaken.

In de warme Zuidelijke Staten, waar zij oorspronkelijk slaven op de katoenplantages waren, vormen zij 32,3 %, in de Noordelijke 1,2 %, in de Westelijke slechts 0,4 % der bevolking. In Z.-Carolina en in Mississippi beschikken zij over de meerderheid, terwijl zij in Louisiana, Georgia, Alabama en Florida vrijwel even talrijk zijn als de Blanken. Van N.-Carolina sterkt zich de „Black Belt” over Arkansas tot Texas uit. Het totaal aantal Negers en kleurlingen bedraagt thans 10 millioen, d.i. 10 % van de totale bevolking. Uit deze bedreiging door het gehate en geminachte Zwarte ras ontstaan nog voortdurend ernstige botsingen, de moeilijkste sociale en politieke problemen, waarvoor men nog geen oplossing heeft gevonden.

C. Het Gele ras is in de Unie vertegenwoordigd door Chineezen en Japanners. De eerste, die het talrijkst zijn, werken als arbeiders in de goudvelden van het W. en komen veel in San Francisco en New-York voor. De meesten keeren weer naar China terug. Na 1890 is hun aantal constant gebleven door bemoeilijking van de immigratie, hetgeen vaak tot een gespannen verhouding leidde met Japan. In 1870 woonden in de Unie 63.000 Chineezen en 65 Japanners, in 1890 107.500 Chineezen en 2000 Japanners en in 1910 71.500 Chineezen en 72.000 Japanners, benevens 3200 andere Aziaten.
D. De Blanken vormen het hoofdelement (88,9 %) der bevolking ; in hun handen berust de politieke en economische leiding. De kern van het Amerikaansche volk vormen de kolonisten van de vroegere 13 kolonies langs den Atlantischen Oceaan, die naast sterke Hollandsche, Zweedsche en Duitsche elementen, in hoofdzaak Engelschen waren. Engelsche taal, kultuur en staatsvorm hebben hun stempel gedrukt op de republiek, al waren de verschillen door bodem, economische en etnographische toestanden dan ook zeer sterk. Aan het Canadeesche merengebied langs de Mississippi hebben de Franschen grooten invloed gehad, zooals uit vele namen nog blijkt: Detroit, Des Moines, St.-Louis, Louisville, New-Orleans. De 3de kultuur, die aanvankelijk invloed op de Unie had, was de Spaansche, zoowel in het O. (Florida) als van Mexico uit in het W., waar Spaansche namen en steden-huizenbouw, benevens de R.-K. godsdienst daaraan nog heden herinneren. De vele millioenen, die thans de Unie bewonen, zijn niet een gevolg van een natuurlijk accres der oude kolonisten, maar van de enorme immigratie uit het arme, overbevolkte Europa. Deze is zóó sterk, dat de toename der bevolking van de Unie alles overtreft, wat de aarde tot nog toe te aanschouwen heeft gegeven. Bij de eerste telling in 1790 bedroeg het totaal aantal Blanken 3.127.000, terwijl dit in 1910 81.732.000 bedroeg, een verzes-en-twintigvoudiging derhalve in 120 jaar.

De stroom van landverhuizers richtte zich maar weinig op het warme Zuiden, maar meer naar het oude handels- en industriegebied langs den Atlantischen Oceaan; in de 2de helft der 19e eeuw naar de „Far West”, het Merengebied en de Mississippi-vallei. — Aanvankelijk waren de immigranten in hoofdzaak afkomstig uit het oude moederland, waarbij wel onderscheiden moeten worden de Engelschen-Schotten ter eene, de Ieren ter andere zijde, die in ras, taal, godsdienst en vooral politieke gezindheid zoo zeer uiteenloopen. Daarnaast kwamen veel Duitschers, die echter, evenals de kleinere volken van West- en Noord-Europa, in den grooten smeltkroes van de Unie hun nationale eigenaardigheden, ook hun taal na verloop van twee of drie geslachten hadden prijsgegeven. In de 20ste eeuw verandert het beeld echter. Italianen, Hongaren en Russen komen in steeds grootere getalen binnen en verschillen zoo zeer in nationaliteit, taal, godsdienst met de Amerikanen, dat een algeheele opname en samensmelting ernstig bemoeilijkt wordt. New-York heeft het grootste ghetto der aarde, vele kranten verschijnen er in het Hebreeuwsch; in deze stad wonen zelfs meer Italianen dan in Rome. In 1910 waren 13.346.000 menschen buiten de Unie geboren. Hiervan waren afkomstig uit:

Gr. Brittannië 1.220.000 Ierland 1.352.000 Duitschland 2.501.000 Canada 1.196.000 Zweden 665.000 Noorwegen 404.000 Rus- en Finland 1.732.000 Italië 1.343.000 Denemarken .... 181.000 Oostenrijk .... 1.175.000 Frankrijk .... 117.000 Zwitserland .... 126.000 Nederland .... 120.000 Mexico .... 220.000 West-Indië .... 23.000 Hongarije .... 496.000 België .... 49.000 Portugal .... 58.000 Spanje .... 22.000 China .... 333 Japan .... 198 Griekenland .... 101.000 Turkije .... 92.000 Andere landen .... 152.000 Het totaal aantal immigranten verminderde van 306.700 in 1915 tot 141.000 in 1919. Een overzicht van den loop der totale bevolking geeft onderstaande tabel.

Met ruim 100 millioen inw. is de Unie thans na de versnippering van het Russische en de ineenstorting van het Chineesche Rijk de volkrijkste zelfstandige staat op aarde. Het aantal mannen overtreft met ± 3 millioen dat der vrouwen. In de steden woont 61,9 %, op het land 48,1 % der bevolking. Op 1 Januari 1920 telde de Unie: 3 millioenensteden, n.l. New-York , Chicago (2.702.000) en Philadelphia (1.824.000); bovendien 9 steden met meer dan 1/2 millioen inw., n.l. Detroit (994.000), Cleveland (797.000), St.-Louis (773.000), Boston , Baltimore (734.000), Pittsburgh (588.000) , Los Angeles (577.000),Buffalo (507.000), San Francisco (507.000). Verder waren er 56 steden met meer dan 100.000 maar minder dan 500.000 inw. en 50 steden met 50 tot 100.000 inw. — Bestaat de bevolking der Unie uit zeer heterogene rassen en nationaliteiten, ook op godsdienstig gebied heerscht groote verscheidenheid. In 1917 waren er niet minder dan 150 Kerkgenootschappen, waarvan ongeveer 24 millioen Roomsch-Katholieken, 20 millioen Methodisten, 15 millioen Baptisten, 6 millioen Lutheranen, 5 millioen Presbytereanen, 4 millioen Jiongregisten, 21/2 millioen Episcopaten, 2 millioen Israëlieten. De onderlinge verhouding van deze kerkgenootschappen is veel beter dan in de meeste Europeesche landen.

Bestaansmiddelen. Oorspronkelijk was de Unie bedekt met uitgestrekte wouden én, waar te weinig regen viel, met onafzienbare droge grasvlakten (prairieën). Pelsjagers uit Canada behoorden dan ook tot de eerste bezoekers. Groote wouden vindt men thans nog in het N.O., in het Z. van de Atlantische kustvlakte, langs de Groote meren, maar het meest op de Rocky Mountains, Sierra Nevada en Cascaden gebergte. Ruim 1/5 van het land is met bosch bedekt. Door roekeloos kappen en geweldige boschbranden is de houtvoorraad de laatste jaren sterk afgenomen, maar de regeering is begonnen woud-reservations te maken. Groote vermaardheid verkreeg het hout van enkele naaldboomen (Douglas, Sequoia, Pitchpine), terwijl de Unie ook de meeste hars en terpentijn der aarde levert.

De meeste bosschen hebben plaats moeten maken voor den landbouw. Deze zetelt voornamelijk ten 0. van de meridiaan van 100° W.L., omdat alleen hier voldoende regen valt, terwijl zelfs in het uiterste N. de zomer nog warm genoeg is om het koren te doen rijpen. Ten W. van genoemde meridiaan breidt zich de landbouw door kunstmatige bevloeiing op groote schaal steeds meer uit, vooral aan den voet van de Rocky Mountains en het kustgebied. Alleen bij de vochtig-heete zomers van het Z. en Z.O. zijn tropische cultures mogelijk, De voornaamste korensoort is maïs, waarvan de Unie ongeveer J der wereldproductie levert, maar grootendeels zelf consumeert als broodkoren en veevoeder ; van tarwe en haver levert zij 1 der wereldproductie. De voornaamste tarwe-staten zijn thans Kansas, N.-Dakota en Nebraska, waar de landbouw zich door irrigatie van de te droge velden enorm heeft ontwikkeld. Welk een enorme korenproducent de Unie thans is, blijkt uit de volgende tabel over het jaar 1920 :

Beplante oppervlakte. Oogst.

Maïs . . . 42,4 mill. H.A. 1141 mill. H.L.

Tarwe . . 278 „ „ Haver . 17,5 „ „ 539 „ „ Rogge . . 2) 1« » 24 „ „ Gerst. . . 3,— i, n 71 „ „ Boekweit . 0,3 „ „ Rijst . . . 0,5 „ „ 19 „ „ Alle landbouw-ondernemingen besloegen in 1900 een oppervlakte van 336,5 millioen H.A. tegen slechts 117,4 millioen in 1850. De lage grondprijzen, de moderne machines en de uitstekende verkeerswegen zoowel te land als te water maakten, dat ondanks de hooge loonen het Amerikaansche koren op groote schaal in Europa werd ingevoerd. Door het toenemend eigen gebruik neemt de uitvoer echter langzaam af.— Groote beteekenis heeft in de Unie verder de verbouw van vlas en suiker, van tabak en katoen. De vlasverbouw is niet toereikend om aan de vraag voor de vele linnenfabrieken te voldoen, wel heeft uitvoer plaats van lijnzaad. Belangrijker is de suikerteelt. Het Z., speciaal Louisiana en Texas, levert rietsuiker, het N. (Michigan) vooral bietsuiker; sedert in Californië op groote schaal met den bietenbouw is begonnen, is deze belangrijker dan de rietverbouw. De oogsten schommelen verbazend; leverde 569 millioen Eng. pond rietsuiker, slechts 244 millioen, en 1920 weer 386 millioen, terwijl de bietsuiker-oogst in dezelfde jaren opleverde 1522 millioen, 1453 millioen en 2220 millioen Eng. ponden. De Amerikaansche suikercultuur is niet in staat in de behoeften van het land te voorzien en kan moeilijk concurreeren tegen den intensieven bietenbouw van Europa en de rietsuiker van Java, waar men over veel goedkoopere werkkrachten beschikt.

Productie-premies en invoerrechten moeten de cultuur beschermen tegen buitenlandsche concurrentie ; uit de Amerikaansche kolonies (Philippijnen, Hawaiï en Porto Rico) heeft echter vrije invoer plaats, terwijl Cuba aanmerkelijke reductie op de invoerrechten geniet. Grooten invloed oefent de machtige trust van suikerraffinadeurs uit, aan wie vele plantages en fabrieken behooren. De suikerprijs op de beurs van New-York beïnvloedt in sterke mate den prijs van onze Java-suiker.— De Unie is het grootste tabaksland der aarde. In 1920 waren 767.000 H.A. met tabak beplant en bedroeg de oogst ongeveer 700 millioen K.G. De beste soort (seedleaf) levert de N.O.hoek, speciaal Connecticut; de goudgele Virginia wordt voor kerf- en rooktabak gebruikt, terwijl de Maryland meer voor pruimen dient, een gewoonte, die in de Unie nog zeer sterk is. Door den grooten regenval in den zomer is de verbouw van fijne tabaksoorten minder gunstig ; dekblad wordt daarom veel ingevoerd uit Deli, Havanna en Manilla. De Unie is al jaren bezig zich van Java en Sumatra onafhankelijk te maken, eenerzijds door den invoer te bemoeilijken, anderzijds door de cultuur te verbeteren. Deze proeven slagen het best in Florida, waar de zomers ook droger zijn. De meeste tabak leveren de staten Kentucky (met de grootste tabaksmarkt Louisville), NoordCarolina en Virginië. — Tot een der belangrijkste landbouwproducten behoort ten slotte de katoen, waarvan de Unie ongeveer 60 % der wereldproductie levert.

De teelt blijft beperkt tot de warme, droge zomers van het Z. en geschiedt voor een groot deel door Negerboeren met weinig of geen kapitaal, zoodat de oogst beheerscht wordt door de banken en de groothandelaren. Van groote beteekenis voor de cultuur zijn de katoenpitten, die vroeger als waardeloos werden weggeworpen, thans uitgeperst worden tot katoenolie voor de plantenboterfabrieken en tot veekoeken worden verwerkt. Sommigen kweeken zelfs planten, die bijzonder goede pitten opleveren, meest ten koste van het zaadpluis (de katoenvezel). De Unie verbruikt in haar textielfabrieken ongeveer de helft van haar oogst, de rest wordt uitgevoerd naar Europa. De oogst steeg van 4000 balen in 1790 tot 2.2 mil. in 1840 ; 7,3 mil. in 1890; 9,5 mil. in 1900; 12,1 mil. in 1910; de grootste oogst werd gehaald in 1911 (16 mil. balen) en in 1914 (16,2 mil. balen), daarna verminderde de oogst tot 10,9 mil. in 1917, terwijl zij in 1920 weer 13 millioen balen bedroeg. De meeste katoen groeit in den staat Texas (4,2 mil. balen); daarop volgen Zuid-Carolina (14 mil.), Georgia (1,4 mil, vooral uitvoer naar Nederland), Oklahoma (1,3 mil. balen), Arkansas (1,2 mil. balen), Mississippi, Noord-Carolina, Alabama, Louisiana. New-York heeft de grootste katoenbeurs der aarde. — Een bijzondere plaats op landbouwgebied nemen ten slotte de tuinbouw en vruchtenteelt in. Groenten en vruchten worden op groote schaal verbouwd voor eigen gebruik, maar daarnaast levert vooral Californië veel voor export; met Florida is dit tevens de staat voor zuidvruchten en wijn.

In 1914 werd voor een waarde van 130 millioen gulden aan ingemaakte tuinbouwproducten verkocht, terwijl de Pacificlijnen met koelwagens den export van versch fruit naar Europa mogelijk maakten. De uitgestrekte, aanvankelijk voor landbouw ongeschikte, droge grasvlakten (prairiën) tusschen Mississippi en Rocky Mountains, riepen een groote, maar extensieve veeteelt in het leven. Bij gebrek aan arbeidskrachten werd aan verzorging, aan eigenlijke teelt weinig gedaan; de groote kudden onder de hoede van „cowboys” werden meer om de huiden, wol en het vleesch gehouden, dan om de melk en melkproducten. Thans is daarin veel verbetering gekomen, terwijl bovendien een reusachtige veeteelt is ontstaan in het landbouwgebied, dat voedingsstoffen daarvoor levert. De Unie is thans het eerste veeteeltland der aarde, vooral in Texas en het land tusschen Ohio-Missouri, maar gaat de allerlaatste jaren sterk achteruit. Overzicht van den veestapel:

1900 1920 1921 1922 Runderen . Varkens . Schapen . Paarden . 67.700.000 62.900.000 41.900.000 68.400.000 71.700.000 47.100.000 66.200.000 66.700.000 45.100.000 20.200.000 65.400.000 000 000 De jaarlijksche wol-opbrengst bedraagt gemiddeld 135 millioen K.G. Melk, boter, kaas en de laatste jaren vooral ook gecondenseerde melk worden in reusachtige hoeveelheden geleverd, maar Europa ondervindt daarvan betrekkelijk weinig concurrentie; zoowel Denemarken en Nederland, als Australië en Canada voeren geregeld nog boter en kaas uit naar de Unie. ’t Belangrijkste veeteelt-product is nog steeds het vleesch, waarvoor in vele plaatsen groote export-slachterijen zijn opgericht, de reusachtigste in Chicago, Indianopolis en Cincinnati. — Neemt de Unie, zooals boven is aangetoond, op gebied van landbouw en veeteelt de eerste plaats in, de rijkdom aan delfstoffen is eenvoudig fabelachtig. Zij is het eerste mijnbouwland der aarde en produceert van talrijke belangrijke delfstoffen meer dan alle andere landen te zamen. Ijzer en steenkool, goud en zilver, petroleum, koper, lood en zink, kwikzilver, alluminium, tin, platina, antimonium, nikkel, zout, phosphaat, borax en vele andere mineralen worden ontgonnen, waarvan alleen de allerbelangrijkste hier nader worden behandeld. Voor goud en zilver is de Unie het 2de land; het oude Sierra Nevadagebied van Californië wordt thans door andere streken overtroffen, o. a. door Colorado; de totale productie neemt nog steeds toe.

Waarde goud.

Waarde zilver.

1873—19197025 1792—1847 1848—1872 61 mill. gulden 3000 „ „ 1,1 mill. gulden 394 „ „ 4667 „ „ Aan koper brengt de Unie meer dan de helft der wereldproductie op; voor enkele jaren kwam het erts vrijwel uitsluitend van het schiereiland Keweenaw (aan de Z.-zijde van het Bovenmeer), tegenwoordig ook uit het Rotsgebergte (Montana en Arizona). — Ijzererts werd het eerst gevonden in de Nieuw-Engelandstaten en Pennsylvanië; de rijkste gebieden bevinden zich thans in de Mesabi of Iron Range ten W. van het Bovenmeer en in Michigan. Niettegenstaande de Unie verreweg het eerste ijzerertsland der aarde is, kan zij toch niet aan de enorme vraag voor de eigen industrie voldoen, zoodat nog invoer plaats heeft. — Beter is dit met de steenkoolproductie, waarvan nog uitvoer plaats heeft, vooral naar Canada en Z.-Amerika. De kolenbekkens beslaan een oppervlakte van 700.000 K.M.2; de rijkste en oudste lagen liggen aan den W.-voet van de Alleghanies, van Pennsylvanië Z.W.-waarts tot Alabama; een 2de gebied bevindt zich tusschen Ohio en Mississippi; een 3de rechts de Arkansas, om zich na korte onderbreking voort te zetten in Texas. De grootste productie heeft thans Illinois. Van 1807 tot 1919 bedroeg de productie 13,539 mil. ton. Sedert korten tijd is de Unie het 1ste steenkoolland. — Groote vermaardheid verkreeg de Unie door haar rijkdom aan petroleum, waarvan zij bijna 70 % der wereldproductie levert. De oudste velden liggen in Pennsylvanië en omgeving, waar de productie in 1916 ongeveer 24 mil. gallon bedroeg, waar men naar schatting 75 % van den voorraad heeft verbruikt.

Daarna kwamen op het OhioIndiana-gebied met 20 mil. gallon en een voorraadverbruik van 90 %. Texas en Golfkustgebied met 42 millioen gallon en een voorraadverbruik van 40 %, Californië met 93 mil. gallon en slechts 33 % verbruik. De jongste terreinen bevinden zich in Oklahoma-Kansas, waar de exploitatie sedert 1915 is begonnen; meer dan duizend bronnen, waaronder met een dagelijksche productie van 400.000 vaten, zijn aangeboord. Dit gebied staat thans met een productie van 111 millioen gallon bovenaan. Een buitengewonen invloed op de petroleumexploitatie en -handel bezit de Standard Oil Comp. van John Rockefeller. Per pijpleiding wordt de olie naar de raffinaderijen gebracht, waarvan de Unie er ± 400 bezit — Alle mineralen vertegenwoordigden in 1919 een waarde van ruim 15.000 millioen gulden. Hiertoe droegen het meest bij :

Steenkool 5484 mill. gulden.

Ijzer 2427 „ Petroleum 2325 ,, „ Koper 731 „ „ Natuurgas (gasoline) 480 ,, „ Goud en zilver 360 „ ,, Zink 198 „ „ Lood 135 „ „ Alluminium 117 ,, „ Tot in de 2de helft van de 19de eeuw was de Unie een belangrijke afneemster van de Europeesche industrieproducten. Thans weet de Unie voor een groot aantal artikelen in eigen behoeften te voorzien, verovert de markten in Canada en Mexico, in de opkomende staten van Z.-Amerika, in O.-Azië en Australië, ja exporteert op groote schaal naar het oude Europa. De opening van het Panama-kanaal en de groote wereldoorlog hebben dit proces aanzienlijk verhaast, maar het zoeken van steeds nieuwe afzetgebieden voor de industrieproducten drijft de Unie in de richting van een expansie-politiek, die het bezit van kolonies vraagt en het vasthouden aan de oude Monroeleer steeds meer bemoeilijkt. De industrie zetelt voornamelijk in de Noordelijke Atlantische staten, in het bijzonder in de staten New-York, Pennsylvanië, Massachusetts en New-Jersey. In het Z. beteekent zij nog weinig, in het W. en Midden komt zij sterk op; maar in geen enkelen staat ontbreekt zij geheel. In ’t algemeen worden vrijwel alle industrieën beoefend en zijn de fabrieken op moderne wijze ingericht, met toepassing van het Taylor-systeem. Van de vele takken van industrie moeten in de allereerste plaats de ijzer- en staalindustrie genoemd worden; de Unie heeft zelfs Duitschland en Engeland overvleugeld in de ijzer- en staalbereiding. Middelpunten van het hoogovenbedrijf zijn : Cleveland-Buffalo, waar het erts van de Mesabiheuvels over de Groote Meren gemakkelijk aangevoerd kan worden en waar de Niagara goedkoope waterkracht levert; verdere middelpunten zijn Youngstown in Ohio ten N.W. en Wheeling, ten Z.W. van Pittsburg, waar men profiteert van nabij gelegen steenkool-, petroleum- en natuurgasgebieden.

In nog hoogere mate overheerscht Pittsburg met omgeving voor de bereiding van staal; echter komen ook aan de O.-zijde van de Alleghanies groote, moderne staal- en walswerken voor. Hiermede hangt samen de groote bloei van de machineindustrie met een veelzijdigheid en originaliteit van producten, als geen ander land bezit. Landbouwmachines, locomotieven en rails belmoren tot de eerste industrieproducten, daarnaast vooral auto’s (grootste fabrieken van Ford in Detroit en Akron), rijwielen, schrijfmachines en electriciteitswerken. New-York, Pittsburg, Cleveland en Chicago zijn de allergrootste centra voor deze industrie. Van de concentratie der bedrijven heeft de Steel Corporation van Carnegie de grootste vermaardheid. De textiel-nijverheid moet in de 2de plaats genoemd worden. De katoenindustrie beschikt over 30 millioen spoelen en wordt alleen door Engeland in aantal machines overtroffen. Oorspronkelijk zetelde zij in de Nieuw-Engelandstaten Massachusetts en Rhode Island, maar in den laatsten tijd komt de industrie ook op in de landen, waar de katoen groeit, met name in Georgië en de beide Carolina’s.

De Unie verwerkt jaarlijks ruim 5 millioen balen katoen, d. i. 1/4 meer dan Engeland en kan daardoor ook katoenen stoffen uitvoeren. In de wolnijverheid, een der oudste Amerikaansche takken van textiel-industrie, staat de Unie achter bij de eerste staten van Europa; het hoogst ontwikkeld is hier het vervaardigen van tapijten, kousen e. a. gebreide artikelen, voornamelijk in Massachusetts, New-York en Pennsylvanië. Interessant is de groote vooruitgang van de zijde-industrie in New-Jersey (Paterson), Pennsylvanië en New-York, doordat de vraag naar zijdewaren in het rijke Amerika steeds grooter werd; alleen de fijnste zijdeweefsels en enkele speciale artikelen worden nog ingevoerd. — De zuivelconserven- en katoenoliefabrieken, benevens de exportslachterijen werden reeds genoemd. De laatste leveren tal van afvalproducten, die in afzonderlijke fabrieken worden verwerkt. Belangrijk is de verwerking der huiden : handschoenen in de centra Glovershill en Johnstown (New-York) en vooral schoenen en laarzen in Massachusetts, dat alleen de helft levert van het eigen verbruik der Unie. Deze staat bezit met Pennsylvanië, New-York en Washington in het W. ook de grootste papierfabrieken, die door het drukken van boeken en tijdschriften, maar vooral van het fabelachtig aantal groote en kleine kranten, in eigen land een reusachtig afzetgebied vinden. Van de kleinere industrieën, waar de Unie toch een voorname plaats inneemt, verdienen vermelding : het vervaardigen van sigaren en sigaretten, rook- en pruimtabak; whisky (in Kentucky), bier, alkoholvrije dranken; fotoartikelen (Kodakfabrieken in Rochester), terwijl zich vooral tijdens den oorlog een reusachtige scheepsbouw heeft ontwikkeld. Uit onderstaande tabel blijkt, hoe de laatste jaren het aantal fabrieken niet belangrijk toeneemt, maar wel het aantal fabrieksarbeiders en nog meer de waarde der producten.

Aantal fabrieken. Kapitaal in guldens. Personen (arbeiders e. a.). Waarde der producten in guldens.

1880 7.000 mill. 2.733.000 13.425 mill.
1890 — 16.300 „ 4.713.000 23.430 „ 1900 207.662 22.500 „ 5.079.00028.527 „ 1910 270.082 46.250 „ 7.432.000 51.920 „ 1915 275.791 57.000 „ 8.000.000,60.615 „ Onder invloed van al deze bestaansmiddelen moest de handel wel tot groote uitbreiding komen, zooals blijkt uit de cijfers van in- en uitvoer:

Invoer in guldens. Uitveer in guldens. Handelsbeweging.

1880 1.570 mill. 2.060 mill. 3.630 mill. guld.
1910 3.892 „ 3.480 „ 7.372 „ „ 1915 4.020 „ 6.648 „ 10.668 „ „ 1920 12.576 „ 19.464 „ 32.040 „ „ waarbij nog komt voor 1920 een invoer van 450 mill. goud-, 306 mill. zilvergeld, tegenover een uitvoer van 1300 mill. goud- en 540 mill. zilvergeld. De Unie heeft daardoor een zeer duidelijke positieve handelsbalans; doorvoerhandel speelt hierbij slechts een zeer ondergeschikte rol. Wanneer men echter in aanmerking neemt, waarheen de Unie haar waren exporteerde, dan blijkt, dat dit vooral geschiedde naar de oorlogvoerende landen van Europa, die echter niet in staat waren contant te betalen, terwijl de Ver. Staten voor bijna een milliard dollars meer van de buiten-Europeesche landen inkocht, dan verkocht.

Overzicht van den handel naar verschillende landen gedurende 1919/1920 in dollars.

Ruwe katoen 1.381.708.000 Ijzerwaren 932.676.000 Koren 808.471.000 Vleeschwaren 771.000.000 Olie 426.500.000 Katoenen stoffen 364.037.000 Wagens en auto’s 338.533.000 Tabak 323.300.000 Leerwaren 291.828.000 Steenkool 172.982.000 Houtwaren 168.600.000 Chemicaliën, enz 159.009.000 Kopererts en -waren 150.498.000 Suiker en melasse 140.500.000 Fruit 118.326.000 De handelsartikelen, waarvan de invoer 100 mill. dollar of meer bedroeg gedurende 1919/1920 waren:

Suiker en melasse 693.500.000 Ruwe zijde 454.573.000 Huiden 370.900.000 Koffie 310.700.000 Rubber 280.358.000 Wollen stoffen 256.400.000 Olie 195.141.000 Chemicaliën, enz 178.000.000 Houtwaren 157.367.000 Ruwe katoen 157.000.000 Andere textielwaren 141.400.000 Fruit 124.800.000 Pelswaren 115.837.000 Zaden 113.000.000 Katoenen stoffen 111.874.000 De handelsartikelen, waarvan de uitvoer 100 mill. dollar of meer bedroeg gedurende 1919/1920 waren:

De handel tusschen de Ver. Staten en Nederland met koloniën moge hier nog wat nader beschouwd worden. Op de lijst van landen, naar welke de Unie in 1920 haar goederen heeft uitgevoerd, neemt Nederland de 8ste plaats in, terwijl wat de waarde van den invoer betreft Nederland op de 13de plaats verschijnt. In millioen dollars was :

Uitvoer naar 1 Invoer uit 1918 1919 1920 |l918 1919 1920 Nederland . 11 255 246 I 8 75 95 Ned. Indië . 23 46 59 S 75 78 167 Tegenover een positieve balans met Ned. staat een negatieve met Indië. De invoer uit Nederland betrof voornamelijk : chemische producten, kaas, visch, lompen, metaalwaren, bloembollen, boomen, heesters en zaden; de uitvoer: tarwe, steenkool, vleesch, spek en reuzel, oliën, katoen, tabak, koperwaren, auto’s, schrijfmachines. — Als handelsstad speelt NewYork, mede door de Beurs van Wallstreet, nog altijd de grootste rol; daarna komen Boston, Philadelphia en Baltimore aan de zijde van den Atlantischen Oceaan; Chicago, St.-Louis en New-Orleans in het Midden ; San Francisco en Seattle aan de W.-kust. — Hoofdverkeersaderen in de Unie werden na de bekende uitvinding van Robert Fulton de reuzenstroomen, in het bijzonder Mississippi en Hudson, wier beteekenis echter aanzienlijk gedaald is sedert spoorwegen langs hun oevers werden aangelegd. De drukste scheepvaartweg is tegenwoordig die over de St.-Laurens en de Groote Meren, vooral nadat door de Sault St. Marykanalen ook het Bovenmeer is te bereiken (langs Detroit driemaal grootere scheepvaart dan langs het Suez-kanaal). Ook de kanalen van de Meren naar de rivieren zijn van beteekenis en worden voortdurend verbeterd, o. a.: Champlain-, Erie-, Ohio-, Miami-kanaal. Het aantal stoomvaartlijnen, dat de Unie aandoet, is zoo omvangrijk, dat van een opgave moet worden afgezien; alleen worden hier de Nederlandsche lijnen genoemd, t. w.: Holland— Amerikalijn, Koninkl.

Holl. Lloyd, American Petroleum Company en Java—New-Yorklijn. De Unie zelf bleek niet in staat aan de enorme vraag naar scheepsruimte te voldoen, behalve voor de binnen- en kustvaart. Van de zeevaart kwam op rekening van eigen schepen in 1830 90 % ! 1850 73 % ; 1870 34 % ; 1890 13 %; 1913 10 %. In oorlogstijd is de aanbouw van schepen echter enorm geworden; een kleine 1000 hellingen verrezen; van het tijdstip dat de Unie aan den oorlog deelnam tot 1 Sept. 1918 breidde de handelsmarine zich uit van 2.750.000 tot 9.612.000 ton scheepsruimte. Het % van eigen schepen, dat deelnam aan de zeevaart, nam toe van de genoemde 10 % in 1913, tot 18 % in 1916, 28 % in 1919 en 43 % in 1920. De zeevloot heeft zich sinds 1914 vertienvoudigd.

oH Oceaanvloot. Binnen- Totaal.

öc mS Groote vaartuigen. Kustvaartuigen. schepen.

1900 1914 1916 1920 820.000 1.070.000 2.190.000 9.930.000 2.510.000 3.980.000 3.390.000 3.670.000 1.570.000 2.880.000 2.760.000 2.720.000 4.900.000 7.930.000 16.320.000 In 1920 kwam van de 16.320.000 R. T. voor rekening van:

Atlantische Oc. en Golf v. Mex... 9.739.000 Pacific kust 3.326.000 Groote meren 3.139.000 Rivieren 116.000 De eerste invoerhaven, naar scheepsinhoud in R.ton, is New-York (14 mik), daarop volgen New-Orleans (3,1), Washington (2,9), Philadelphia (2,7); voor den uitvoer staan bovenaan New-York (14,4), Mobile (7,1), New-Orleans (3,5), Philadelphia (3,3). Van de vreemde vlaggen, die de havens van de Unie aandoen, komt het meest de Engelsche voor, daarna Noorwegen, Italië, Japan, Nederland. Wat het verkeer te land betreft is opvallend de groote uitbreiding van het spoorwegnet; de Unie bezit thans 37 % van het totaal aantal K.M. spoorweg op aarde. In tegenstelling met Europa werden hier de spoorwegen vaak aangelegd in de wildernis tot ontsluiting van het land. Meer dan in één ander land zijn de spoorwegen hier in handen van groote syndicaten, die tevens in betrekking staan met ijzer-, koper-, petroleum- en andere trusts en zoodoende het geheele economische leven van den staat beheerschen. In oorlogstijd (1917) is de exploitatie voor korten tijd aan den staat gekomen ; zij is thans weer in handen van particulieren. Lengte der spoorwegen ± 500 000 K.M. (Zie PACIFICLIJNEN). Litt.: Bryce, The American Commonwealth (2 dl., 1911); Davis, Meteorology (1894); Deckert, Die neue Welt (1892); d’Estournelles de Constant, Les Etat-Unis (1913); idem, America and her Problems (1915); Johnson, What to see in America (1920); Leroy-Beaulieu, Les Etats-Unis au XXrne Siècle (1904); Powell-Shaler-Russell, Physiography of the U. S. A. (1896); Ries, Economie Geology of the U. S. A. (1905); Tarr & Murry, North America (1900); Wright, The Industrial Evolution of the U. S. A. (1913).

Kerkelijk leven. Dit vertoont de meest mogelijke verscheidenheid. Dit is feitelijk van den aanvang af zoo geweest. In de eerste kolonie, waaruit de staat Virginië voort is gekomen, was de Anglicaansche kerk overheerschend. Zij voelt zich nog heden als „the American Church”, „de” kerk tegenover de andere, die slechts „secten” vormen. In Nieuw-Engeland (eerst New-Plymouth geheeten) vestigden zich de independente Pelgrimvaders (1620), spoedig versterkt door een schare Engelsche Puriteinen. In het kleine Rhode Island vonden hoofdzakelijk Baptisten en Kwakers een toevlucht (1636). Het in 1632 door den Roomsch-Katholieken Lord Baltimore gegronde Maryland bevatte eerst wel vele R.-K., maar dezen werden spoedig door de binnenkomende Protestanten overvleugeld.

In New-York en New-Jersey was eerst in hoofdzaak de Hollandsche Geref. kerk overheerschend. In Pennsylvanië (1681) was van den aanvang af de nieuwe Kwakersche opvatting toonaangevend. In N.- en Z.-Carolina (1670) waren" wel de Anglicanen bij de wet bevoorrecht, toch vormden Hugenoten en Iro-Schotten het hoofdbestanddeel der bevolking. Georgia was een weldadigheidsstichting (1733), waar Hernhutters en Salzburger emigranten een toevlucht vonden. — Tegen het midden der 18de eeuw ontstond er een groote opwekking in Amerika, „The Great Awakening” (Jonathan Edwards), waardoor een sterk toenemende belangstelling in geestelijke dingen ontstond. De van den aanvang af bestaande groote verscheidenheid van kerken leidde vanzelf tot een volledige scheiding van Kerk en Staat, zooals ook de Grondwet van 1791 erkende. Alle verschil tusschen kerk en secte verviel daardoor: men kende voortaan alleen maar „denominaties”. Waren aan het eind der 18de eeuw vele „verlichte” denkbeelden, ook uit Frankrijk geïmporteerd, in Amerika van invloed, omstreeks 1800 had weer een opwekking plaats, die rijke vrucht gedragen heeft, o. a. in verhoogde zendingswerkzaamheid, uitbreiding van volksonderwijs en onthoudingsbeweging. ’t Rationalisme werd spoedig als Unitarisme (Suppl.) in eigen organisatie ter zijde gedrongen. Geregeld werden er opwekkingssamenkomsten gehouden, totdat eerst Bushnell (1847) de vroomheid in rustiger banen wist te leiden.

In het midden der 19de eeuw was ook de strijd vóór en tegen de slavernij voor het geestelijk leven van groote beteekenis. De vrede van 1865 bracht nieuwe problemen: streven naar eenheid en de steeds toenemende immigratie, waardoor ook het aantal denominaties geleidelijk toenam. Deze immigratie heeft door het binnenstroomen van Ieren, Italianen, Polen, Oostenrijkers, enz., het getal der R.-K. zeer vermeerderd. Bovendien is Amerika een toevluchtsoord voor vele Joden. Als wij daar nog bijvoegen de eigenaardige Amerikaansche secten als die der Mormonen, Zevendedags Adventisten, Christian-Scientisten, enz., dan wordt het als vanzelf sprekend, dat wij in de Ver. Staten een bonte staalkaart van denominaties aantreffen. Wat den Europeaan daarbij vooral treft, is de groote plaats, die de godsdienst ook in het publieke leven van Amerika inneemt; maar ook de eigenaardige middelen, die er worden aangewend, om belangstelling te wekken en gaande te houden. Dikwijls wordt er strenge Zondagsviering aangetroffen.

Er hebben herhaaldelijk „revivals” plaats, terwijl het „leeken”-eiement sterk in de geestelijke bewegingen betrokken is. Er is een uitgebreide practische werkzaamheid op het gebied van In- en Uitwendige zending (bijv. Young Men Christian Association), strijd tegen slavernij, alkohol, kapitalisme, enz. De leider der Christen-studentenbeweging is een Amerikaan, John Mott, zelf lid van de methodist episcopal Church. In den oorlog heeft de organisatie van de Y. M. C. A. ook schitterende diensten bewezen, om het zedelijk peil der militairen te verhoogen.

Over het geheel gaat er van Amerika een opwekkende, geestelijke kracht uit voor het Protestantisme. Litt.: S. M. Jackson, A bibliography of American Church History (1820—93); in: The American Church History Series Tomé XII (1894); The American Church History Series (1893—97); vooral Tomé XIII: L. W. Bacon, A History of American Christianity; Ph. Schaff, Church and State in the United States. With official documents (1888); W. Müller, Das religiöse Leben in Amerika (1911); A. Eekhof, Geschiedenis van de Herv. kerk in N.-Amerika 1624—64 (2 dln., 1913).

Geschiedenis. Men kan de gesch. van de Ver. Staten van N.-Amerika verdeelen in de volgende periodes : a. de periode omvattende de jaren vóór de vestiging van de Ver. Staten als onafhankelijken staat (tot 1782); b. de periode omvattende de jaren 1782—± 1870; c. de periode omvattende de jaren na 1870.

a. De tijd vóór de vestiging der Rep. van de Ver. Staten. Na de vermeestering van Mexico hebben de Spanjaarden onder de Sotos en Coronados tochten ondernomen naar ’t land benoorden de Rio Grande del Norte, ten einde daar naar goud te zoeken. Teleurgesteld, gaven zij deze pogingen weldra op en stelden zich tevreden met het bezetten van den linkeroever der Rio del Norte om zoodoende de invallen der Indiaansche steppenstammen tegen te gaan. Bovendien zochten zij op allerlei wijzen de vestiging van andere Europeanen te beletten. Florida werd in 1565 door hen bezet, ten einde een vestiging der Franschen te voorkomen. Bij de Engelsche regeering protesteerden zij tegen de plannen van Humphrey Gilbert om over te gaan tot kolonisatie van Noord-Amerika, zij het dan ook zonder succes. Toen Gilbert’s plannen mislukt waren, werden deze weer opgevat door Raleigh, die in 1584 en 1585 expedities naar N.-Amerika uitrustte, die leidden tot een kolonisatie in het tegenwoordige N.-Carolina en Virginia.

Niet voldoende gesteund van Engeland uit, gingen de vestigingen te niet. Voorloopig bleven de kolonisatieplannen rusten. Eerst in 1606 werden deze weer opgevat. Compagnieën werden er opgericht te Londen en Plymouth, die onder elkaar ’t gebied tusschen 34° en 45° N.B. verdeelden. Van beteekenis is alleen geworden de London Cy., die overging tot het uitzenden van kolonisten naar ’t land tusschen 38° en 45° N.B. Een nederzetting kwam tot stand aan de James River, waaruit zich later ontwikkeld heeft Jamestown. De kolonie, die den naam van Virginia droeg, geraakte betrekkelijk snel tot bloei en kwam, na de opheffing van de London Cy., in 1624 rechtstreeks onder ’t gezag van de Eng. regeering. Ondertusschen was een tweede nederzetting ontstaan door de vestiging van de z.g. Pilgrim Fathers in het tegenw.Massachussets (1620). Wat het bestuur betreft, bestaat er een groot verschil tusschen de beide nederzettingen.

Terwijl in Virginia de regeering berustte bij een gouverneur, benoemd door de Eng. kroon en bijgestaan door twee Kamers, waarvan de eene samengesteld werd door verkiezing en de andere leden, had, aangewezen door de Eng. regeering, oefenden in Massachussets de kolonisten zelf het bestuur uit, zonder dat de Engelsche regeering daarop (krachtens haar besluit van 1629) eenigen invloed kon laten gelden. Behalve de Engelschen hebben ook de Hollanders en Zweden getracht, nederzettingen te stichten aan de Oostkust. De Hollandsche vestiging kwam tot stand door de West-Indische Compagnie, die in bezit was geraakt van ’t eiland Manhattan en daar Hollandsche, Zweedsche en Duitsche kolonisten had laten wonen. Deze kolonie, Nieuw-Nederland geheeten, werd in 1655 uitgebreid door de annexatie van de nederzetting der Zweden aan den mond van de Delaware. Tot bloei is echter de Hollandsche vestiging niet gekomen. In het jaar 1664 werd zij bezet door de Engelschen, die bij den vrede van Breda, welke een eind maakte aan den 2en Eng. oorlog, in ’t bezit bleven van dit landschap, dat door Karel II van Engeland geschonken werd aan Jacob van York. Naar dezen kreeg de nederzetting den naam van New York. Zoo hadden de Engelschen in ’t midden der 17de eeuw drie nederzettingen in bezit, welke de kern vormden voor verdere gebiedsuitbreiding.

Uit en naast Massachussets vormden zich verschillende kolonies, die gezamenlijk den naam droegen van Nieuw-Engeland. Grootendeels bevolkt door personen, die afkeerig waren van de onverdraagzaamheid der puriteinen van ’t eig. Massachussets, werd in deze koloniën (Rhode Island, Connecticut, Nw. Hampshire) geloofsvrijheid in de staatsregeling, die voor ’t overige gemaakt werd naar ’t model van die van ’t eig. Massachussets, doorgevoerd. In de nabijheid van Virginia ontstonden nederzettingen door schenkingen van grondgebied aan Engelsche edelen. Zoo kreeg Baltimore in 1632 land van Karel I ten Noorden van Virginia. Door de vestiging van Katholieken ontstond daar de kolonie Maryland.

Ten Zuiden van Virginia ontstonden nederzettingen door de schenking aan Albemarle, Ashley en Berkeley (1663). Personen uit Virginia, Massachussets en Barbados vestigden zich in deze landschappen, waarvan in 1693 het bestuur geregeld werd. Zij werden gesplitst in de kolonies Noord- en Zuid-Carolina. Evenals in Virginia kregen de kolonisten in Maryland, N.- en Z.-Oarolina deel aan ’t bestuur, ’t Meest te beteekenen kreeg door den rijstbouw, welke met slaven gedaan werd, Z.-Carolina, waarvan ’t handelscentrum werd Charleston (gesticht 1670). Ook in de buurt van New York ontwikkelden zich verschillende nederzettingen. Zoo ontstond New Yersey, door een schenking van Jacob van York aan enkele edelen, en Pennsylvanië, doordat Karel II aan William Penn, een leider der Quakers, land schonk (1681). Dank zij den aard dezer kolonisten, ontstond er een vriendschappelijke verhouding met de inlandsche bevolking en heeft deze kolonie zich rustig kunnen ontwikkelen. Een stad van beteekenis werd langzamerhand Philadelphia.

Op wetenschappelijk gebied stonden de koloniën van Nieuw-Engeland bovenaan. Van beteekenis waren ’t Harvard College in Cambridge (gesticht 1639) en ’t Yale College te Newhaven (gesticht 1700). Tusschen de Noordelijke en Zuidelijke koloniën bestonden groote verschillen. Terwijl in ’t Zuiden het klimaat plantagebouw toeliet en daardoor ’t ontstaan van steden niet in de hand werkte, noodzaakte de bodem in het Noorden de bewoners naast den veldarbeid zich ook op ’t handwerk toe te leggen, scheepvaart en visscherij te beoefenen ten einde in ’t onderhoud te voorzien. Vorming van steden was hiervan ’t gevolg. Boston werd in ’t Noorden een belangrijk middelpunt van handel en industrie. Terwijl in de 17de eeuw zich ’t Engelsche bezit in Noord-Amerika ontwikkelde en er langs de kust van den Atlantischen Oceaan een keten van nederzettingen was ontstaan, begonnen de Franschen en Spanjaarden ook hun gebied uit te breiden. Van ’t Snt.

Lawrencegebied uit drongen de Franschen ’t Ohiodal binnen en zetten zij zich ook neer aan den mond van de Mississippi (vestiging Louisiana). Bevreesd voor een verder opdringen, gingen daarop de Spanjaarden over tot bezetting van Texas, NieuwMexico, Californië en ’t land om de Pensacolabaai (beoosten de Mississippi). Tusschen Franschen en Engelschen ontstonden er herhaaldelijk botsingen, die meestal nadeelig voor de Engelschen afliepen. Naar ’t Zuiden breidden de Engelschen hun gebied uit, doordat de Eng. generaal Oglethorpe in 1732 tusschen Carolina en Florida een nederzetting van Duitschers en Schotten stichtte, welke zich spoedig ontwikkelde en in 1752 onder den naam Georgië als kroonkolonie werd ingericht. Een groote verandering bracht in den bestaanden toestand de Zevenjarige oorlog tusschen Engeland aan den eenen kant en Spanje met Frankrijk aan den anderen kant (1766—63). Bij den vrede van Parijs moest Frankrijk afstand doen van zijn koloniaal gebied in N.-Amerika ten behoeve van Engeland ; Spanje moest Florida en ’t gebied om de Pensacolabaai afstaan aan Engeland. Ten einde zooveel mogelijk voordeel te kunnen trekken van het koloniaal bezit, voerde de Eng. regeering een systeem in, waarbij bepaald werd, dat de export van kol. producten moest plaats vinden door middel van Eng. kooplieden (de z.g. enumerated articles), terwijl er ook wetten werden gemaakt om de verwerking van grondstoffen in de koloniën te verhinderen. Hand aan hand met deze economische politiek ging het streven der regeering, om de koloniën rechtstreeks onder haar gezag te brengen.

Van Engel, uit werd alles geregeld (min. van koloniën, opgericht in 1696 ; de koloniale posterijen onder een directeur, die zijn zetel had te Londen, 1710 ; 't hof van appèl in alle zaken der koloniën werd de supreme court te Westminster). Had dit alles bij de kolonisten reeds ontevredenheid verwekt, deze kwam tot uitbarsting, toen de Eng. reg. verschillende tollen ging invoeren (1764) en overging tot de heffing van een zegelbelasting (1765). Op uitnoodiging van Massachussets kwam te New York een congres bijeen van afgevaardigden der verschillende koloniën, om te komen tot een gemeenschappelijk optreden. Men besloot een protest te richten tot de Eng. reg., daar men de heffing der belastingen een inmenging oordeelde in ’t bestuur der koloniën. Bovendien werd besloten tot boycot van de Eng. waren. Onder den indruk van deze daden ging de Eng. reg. er toe over de zegelbelasting in te trekken (1766), maar voerde zij nieuwe belastingen in (1767), waartoe zij feitelijk wel ’t recht had. De koloniën waren ook niet van zins deze nieuwe belastingen te dulden. De toestand werd gespannen, tóen de Eng. reg. er toe overging de vertegenwoordigingen in de koloniën te ontbinden en troepen naar Boston zond, waar een botsing plaats vond tusschen troepen en burgers.

De tollen werden daarop, met uitzondering van ’t recht op thee, ingetrokken (1770). Toen nu in 1773 door butgers een lading thee in de haven werd geworpen, uit protest tegen de theerechten en de regeering Massachussets in staat van beleg verklaarde, werd het verzet algemeen. In Philadelphia kwam in 1774 een congres bijeen van vertegenwoordigers der koloniën, dat het besluit nam, aan de Eng. reg. herstel van grieven te verzoeken, terwijl tevens besloten werd allen uitvoer naar Engeland en West-Indië te verbieden. Alleen Z.-Carolina kreeg verlof rijst te mogen exporteeren. De Eng. reg. besloot nu met geweld de beweging te onderdrukken. In April 1775 kwam het tot gevechten bij Lexington en Concord, die niet voordeelig voor de Amerikaansche kolonisten afliepen, evenmin als bij Bunkerhill, waar de Eng., zij het ook met zware verliezen, in Juni een overwinning behaalden. Het Congres van Philadelphia nam de leiding van het verzet in handen, benoemde George Washington tot opperbevelhebber, gaf papiergeld uit en ging over tot ’t zenden van gezanten naar het vasteland van Europa. Met behulp van een vroeger Pruisisch officier von Hauben slaagde Washington er in, het leger te organiseeren.

Nadat het gelukt was, Boston aan de Engelschen te ontrukken (Maart 1776), ging het Congres van Philadelphia, op voorstel van Lee en Adams, er toe over de onafhankelijkheid der koloniën te proclameeren en zich te constitueeren als voorloopig bewind. De toestand veranderde evenwel spoedig ten nadeele van de kolonisten. Howe landde met een Eng. leger op Long Island, versloeg het leger van Washington en bezette New York en New Yersey (najaar 1776). Met moeite kon Washington zich in het begin van 1777 staande houden, maar na de nederlaag bij Brandyevine (Sept. 1777) moest hij Philadelphia in handen van de Eng. laten. Toen nu ook een Eng. leger onder Burgoyne uit Canada oprukte, scheen het, alsof de onderwerping der koloniën nog slechts een kwestie van tijd was. Voordat Howe zich evenwel met hem vereenigen kon, was Burgoyne, wiens leger door den vermoeienden marsch veel geleden had, genoodzaakt te Saratoga te capituleeren (October 1777). Het gevolg van dit succes der kolonisten was, dat Frankrijk aan Engeland den oorlog verklaarde (Febr. 1778), waardoor de opstandige koloniën geld, wapens en troepen kregen. Howe moest Philadelphia ontruimen en zich terugtrekken op New York.

Een poging van de Engelschen onder Clinton, om vasten voet in het Zuiden te krijgen, had in den beginne succes. Savannah (1779) en Charleston (1780) werden door hen bezet. Alle krachten werden nu door de opstandelingen ingespannen om een opdringen der Engelschen naar het Noorden te beletten. Terwijl de Fransche vloot de verbindingen van Cornwalles, den opvolger van Clinton, bemoeilijkte, ging Washington tot den aanval over. Bij Yorktown moesten de Engelschen daarop capituleeren (October 1781). Hiermede is de oorlog beslist. Zonder zich verder om Frankrijk en Spanje, dat in 1779 ook daadwerkelijk hulp had verleend, te bekommeren, sloten de opstandelingen vrede met Engeland, dat hun onafhankelijkheid erkende (1782). De economische toestand van den nieuwen staat was zeer slecht door de depreciatie van de munt en de handelspolitiek der Eng. reg., die er op gericht was, om de industrie in Nieuw-Engeland te vernietigen.

Er ontstond groote ontevredenheid en het gevaar was niet denkbeeldig, dat een ineenstorting van den pas ontstanenstaat zou volgen. In deze omstandigheden heeft het congres doorgetast en een vergadering bijeengeroepen te Philadelphia om te komen tot een constitutie (1787). Binnen enkele maanden kwam deze tot stand, waarbij de wetgevende macht gegeven werd aan een congres, bestaande uit een senaat, waarin elke staat door twee leden was vertegenwoordigd en een huis van vertegenwoordigers (House of Representatives), waarin elke staat een met zijn bevolking overeenkomend aantal vertegenwoordigers zou hebben. Het Zuiden slaagde erin, een grooten invloed uit te oefenen op de samenstelling van het congres, doordat vastgesteld werd dat het aantal Blanken vergroot zou worden met ®/svan het aantal Negers. Dit centrale wetgevende lichaam had de zorg voor weermacht, posterijen, regeling der scheepvaart en heffing van de algemeene belastingen. De uitvoerende macht kwam te berusten bij den president, bijgestaan door den vice-president, gekozen voor 4 jaren door het geheele volk, en in het bezit van de macht om door ’t veto in bepaalde gevallen besluiten van het congres te verhinderen. Een Opperste Gerechtshof werd ingesteld als college van contrôle en arbitrage. Twee partijen vormden zich op den duur, nl. een foederalistische partij, die, geleid door Washington en Hamilton, voorstond een sterk centraal gezag, en een anti-foed. partij, geleid door Jefferson, die de autonomie der staten wilde handhaven.

Als eerste president trad op Washington (1789—97), die een poging deed een kabinet samen te stellen uit leden der beide partijen, ten einde zoodoende de eendracht te handhaven. Hamilton’s poging om den finantieelen toestand te verbeteren door oprichting van een nationale bank en het invoeren van een tariefwet (1789), versterkte de positie der anti-foed. partij, die na het uitbreken der Fransche revolutie, haar sympathie met deze beweging kenbaar maakte en zich onder den naam democraten als de ware handhaafster der democratische beginselen beschouwde. De foed.partij noemde zich voortaan republikeinen. Door haar zwakke houding tegenover Frankrijk, dat zich niet ontzien had zich te mengen in de binn. aangelegenheden van de Unie en gevorderd had een soort schatting, verloor zij het in 1801 bij de verkiezing van een president. Met Jefferson (1801—09) komt de democratische partij aan ’t roer. Onder hem werd de verhouding met Frankrijk verscherpt, als dit land, in 1800 van Spanje Louisiana gekocht hebbende, er in 1802 daadwerkelijk bezit van wil nemen. Een oogenblik dreigde de Unie als bondgenoot van Engeland den oorlog aan Frankrijk te verklaren, maar Napoleon, die zich gewikkeld zag in een nieuwen oorlog in Europa, verkocht Louisiana (1803). Spoedig lieten de gebeurtenissen in Europa haar gevolgen gevoelen in de Unie, welker scheepvaart tot dusver van den oorlogstoestand had geprofiteerd.

De blokkadepolitiek van Engeland na 1806 bemoeilijkte den Amerikaanschen handel. Jefferson beantwoordde dit met verbod van invoer van Eng. artikelen, hetgeen de ontwikkeling der Amer. industrie ten gevolge heeft gehad. In 1812 werd de oorlog aan Engeland verklaard, welke aan weerskanten veel schade heeft gebracht. De Indianen vielen de Amerikanen in het Oosten aan. In 1814 kwam de vrede met Engeland te Gent tot stand. Voor de Unie had hij ten gevolge, dat er eenheid kwam onder de bevolking. Door toename van het zielental had zich de Unie in deze jaren reeds uitgebreid. Nieuwe staten waren er gevormd, deels uit bestaande staten, als Vermont uit New York (1791), deels door kolonisatie van bestaande staten uit, zooals Kentucky als kolonie van Virginia (1792), Tennessee als kolonie van Noord-Carolina (1796), deels na toename van bevolking als Ohio (1802).

Gebruik makende van de ongelegenheid, waarin Spanje verkeerde, ten gevolge van den opstand der Am. koloniën, ging de Unie er toe over om achtereenvolgens West-Florida (1812) en Oost-Florida te bezetten, ’t Verzet der Seminolen-Indianen werd bedwongen en in 1819 zag Spanje zich genoodzaakt te berusten in den afstand van Florida. In dezen tijd begon de Unie zich op eigenaardige wijze verder te ontwikkelen. Bevreesd, dat ’t Zuiden bij de toenemende bevolking van ’t Noorden op den achtergrond zou geraken, dreef het door, dat voortaan telkenmale, wanneer in ’t Noorden een nieuwe staat gevormd werd, in ’t Zuiden eveneens een staat zou ontstaan. Zoo ontstond in 1817 Mississippi, nadat in 1816 Indiana was gevormd, en in 1819 Alabama na de vorming van Illinois in 1818. In 1820 verbond de senaat aan de toelating van Maine als vrijen staat, dat in Missouri slavernij zou kunnen bestaan. De grenslijn van de zône voor ’t houden van slaven werd nu 30° 30'; benoorden deze lijn zouden geen slaven gehouden mogen worden, (z.g. Missouri Compromis). In de buit. politiek liet de Unie zich krachtig gelden. Toen Rusland ’t voornemen te kennen gaf, Spanje te willen steunen tegen de koloniën en het ’t kustgebied tot 61° N.B. voor Russisch gebied verklaarde (1821), ging de Unie onder president Monroe (1817—25) over tot de erkenning van de onafhankelijkheid der koloniën en verklaarde deze president in zijn boodschap aan ’t congres, dat de Unie de poging van een Eur. staat om gebied te krijgen in Amerika, of ’t aantasten van een, door de Unie als een onafhankelijk erkende, Amerikaanschen staat, beschouwen zou als een casus belli (de z.g. Monroeleer).

In de binn. politiek ontstonden geschillen tusschen Noord en Zuid naar aanleiding van de beschermende politiek, die de Noordel. staten voorstonden met het oog op de textielnijverheid en waartegen ’t Zuiden zich verzette. Door de tariefwetten van 1816, 1824 en 1828 werden de invoerrechten vastgesteld voor verschillende goederen. Leider van ’t verzet in ’t Zuiden werd Calhoun, die uiteenzette, dat een staat ’t recht had een of anderen maatregel, waarvan zij nadeel vreesde, te nullificeeren en er zelfs toe kon overgaan zich af te scheiden van de Unie, wanneer de nadeelige maatregel door de conventie der staten niet werd ingetrokken. In 1832 ging Zuid-Carolina over tot nullificeering van ’t toltarief, waarop onder bemiddeling van Clay een overeenkomst werd getroffen om geleidelijk de invoerrechten te verminderen, tot zij na 10 jaar even hoog waren als in 1816. Hiermede had de nullificeerings-theorie van Calhoun de overhand gekregen. Op financieel gebied nam president Jackson het belangrijke besluit, het octrooi van de nationale bank in te trekken (1836), waarop overal in de Unie circulatiebanken gesticht werden. De roekelooze wijze, waarop deze instellingen crediet verleenden, had een zware crisis ten gevolge, welke de periode van ’t bestuur van president Martin van Buren beheerschte (1837—41). Ten einde den financieelen toestand te verbeteren, ging hij over tot de instelling van een aparten dienst voor de rijksfinanciën (1840).

Ondertusschen was bij de verdere uitbreiding naar het Oosten, de Unie in contact gekomen met Mexico, dat een poging deed om Texas tot ontwikkeling te brengen door de immigratie uit de Unie te bevorderen. Wel hadden deze pogingen succes, maar maakten het Amerikaansche element in Texas zóó sterk, dat het in getalsterkte weldra de Spaansch-Mexikaansche bevolking overtrof, In 1836 gingen de immigranten er toe over, zich los te maken van ’t Mexikaansche gezag en riepen zij de republiek uit, die spoedig erkend werd door Engeland, Frankrijk, Nederland en de Unie. Ook met Engeland kwam de Unie in nauwer contact, door de expansie naar ’t Noordoosten. Tal van kolonisten namelijk hadden zich neergezet in de dalen van de Willamette en Columbia, welke een condominium vormden tusschen Engeland en de Unie. Men drong nu aan op afschaffing van het condominium en ook op annexatie van Texas, daar men vreesde dat de nieuw ontstane republiek een protectoraat zou worden van Engeland of Frankrijk. Onder den drang der openbare meening ging president Tyler in 1845 over tot annexatie van Texas, waardoor een oorlog met Mexico, dat zijn aanspraken op dit land niet wilde opgeven, onvermijdelijk werd. Ten einde de handen vrij te krijgen, besloot de Unie ’t geschil met Engeland door een compromis op te lossen, hetgeen in 1846 geschiedde door den 40sten breedtegraad als grens tusschen Engeland en de Unie aan te nemen. Tegelijkertijd begon nu de oorlog tegen Mexico.

Onder generaal Tayler vielen de Unietroepen Mexico binnen, overwonnen bij Palo Alto, Resaca de los Palmos en Bueno Vista, terwijl zij Monterey bezetten (1847). Een tweede Unieleger onder Scott landde in Maart 1847 bij Vera Cruz, maakte zich van deze plaats meester, versloeg de Mexicanen herhaaldelijk en stond spoedig in de buurt van de stad Mexico. Ondertusschen was een derde Unieleger onder Kearney naar ’t Westen opgerukt en had Nieuw-Mexico met Santa Fe bezet. In Febr. 1848 kwam de vrede tot stand te Guadalupe Hidalgo, waarbij de Rio Grande del Norte de grens werd tusschen de Unie en Mexico. Ook van Californië, dat zich in 1846 los gemaakt had van ’t Mexikaansche gezag, deed Mexico ten bate van de Unie afstand. De vergrooting van grondgebied deed de slavenkwestie op den voorgrond treden. In de aangrenzende Engelsche en vroegere Spaansche koloniën was de slavernij reeds in 't begin der 19de eeuw afgeschaft, terwijl men in de Unie zelf de kwestie geregeld had bij ’t Missouri-compromis, waarbij slavernij bezuiden een bepaalde lijn zou bestaan blijven, zoodat dienovereenkomstig in de aan Mexico ontnomen landschappen slaven gehouden zouden kunnen worden. Toen de bevolking in Californië, waar men in 1848 -goud gevonden had, ’t houden van slaven verbood, stelde zij de regeering der Unie voor een voldongen feit.

Na langdurige onderhandelingen tusschen voor- en tegenstanders van slavenhouden, kwam in 1850 op voorstel van Henry Clay een compromis tot stand, waarbij berust werd in ’t verbod van slavernij in Californië en ’t houden van slaven toegestaan werd in Utah, waar in 1847 de Mormonen zich hadden gevestigd en een nederzetting hadden gesticht bij ’t Salt Lake, en in Nieuw-Mexico, terwijl toegestaan werd ’t opvangen van voortvluchtige slaven in de z.g. vrije (d. w. z. zonder slaven) staten. Naar buiten trad de Unie onder ’t bestuur van president Franklin Pierce (1853—57) krachtig op. Nadat reeds in 1844 een handelsverdrag was gesloten met China, werd in 1854 Japan genoodzaakt zijn havens open te stollen, terwijl de Unie weigerde de Sondtol te betalen aan Denemarken. Met Engeland bleef de verhouding minder goed. Van plannen tot !t doorgraven van de landengte van Nicaragua moest men in de Unie afzien, daar de Eng. regeering ’t kustgebied onder haar invloedssfeer trok. In de binnenlandsche politiek werd de verhouding tusschen voor- en tegenstanders van de slavernij verscherpt, door het tot stand komen van de Kansas Nebrasca BiU (1854), waarbij de slavernij in Kansas en Nebraska werd toegelaten, ’t Noorden had er belang bij gehad, dat Kansas onder zijn invloed was gebleven en er ontstond hier dan ook een zoodanige ontevredenheid, dat de democratische partij, die op de hand was van de slavenhouders, hier een groot deel van haar aanhang verloor en plaats moest maken voor de republikeinsche partij, die tegen de slavernij was. Grooten opgang maakte in deze dagen „Uncle Tom’s Cabin” van Harriet Beecher Stowe. De aan slavenhouders vijandige stemming kwam uit in ’t optreden van John Brown, die een poging deed de slaven in Virginia in opstand te brengen.

Ook in ’t Zuiden ontstond in deze dagen een strooming, die zich richtte tegen de slavernij en die haar uiting vond in „The impending crisis of the South, how to meet it” van Helper. In ’t Zuiden werd n.l in dien tijd de economische toestand slechter; wel kon men de katoen van de hand zetten, maar de afgewerkte fabrikaten moest men duur inkoopen, terwijl de slaven in prijs stegen. Pogingen om slaven in te voeren werden bemoeilijkt door ’t optreden der Engelsche kruisers. De crisis in de verhouding tusschen voor- en tegenstanders der slavernij trad in, toen in 1860 de republikein Abraham Lincoln tot president gekozen werd, die in 1861 het bestuur zou aanvaarden. Nog in ’t jaar 1860 verklaarde Zuid-Carolina, dat ’t zijn lidmaatschap aan de Unie opzegde, welk voorbeeld in Jan. 1861 gevolgd werd door Mississippi, Florida, Alabama, Georgia en Louisiana, terwijl in de maanden Maart tot Mei 1861 Texas, Arkansas, Virginia, Tennessee en Noord-Carolina uit de Unie traden. De uitgetreden staten sloten zich aaneen tot de Geconfoedereerde Staten, die tot president kozen Jefferson Davis. In de Noordoost, staten waren de gemoederen meer op de zijde van de geconfoedereerden, te meer.daar men nadeelen van de afscheiding vreesde voor den handel. De Middenstaten en de Westelijke staten daarentegen gaven een krachtigen steun aan de regeering van Lincoln.

In 1861 brak de oorlog uit tusschen het Noorden en ’t Zuiden, nadat het Noorden een geruimen tijd getalmd had met het nemen van maatregelen. Inzet van den strijd was ’t behoud der Unie en het dwingen van de afgescheiden staten om bij de Unie te blijven. Men noemt dezen oorlog den z.g. Secessieoorlog (1861—65). Steun genoten de Zuidel. staten van Engeland en Frankrijk, die doordreven, dat de Geconfoedereerde Staten als oorlogvoerende partij werden erkend, maar met het oog op de dreigende houding der Unie, niet tot een erkenning als aparten staat durfden over te gaan. Engeland echter verleende aan de kapers der Zuidel. staten allerlei steun, hetgeen tengevolge had, dat de scheepvaart der Unie achteruit ging. Terwijl ’t Oostelijk Unieleger in Juli 1861 door de Zuidelijken onder Lee teruggeworpen was op de Potomac en daar tot een verdedigende houding gedwongen werd, rukte het Westelijk Unieleger onder Grant het Ohiodal binnen, brak in April 1862 door de Zuidelijke linies bij Shiloh en dwong de Zuidelijke troepen van de linie Memphis-Shiloh-Chattanooga terug te trekken op de linie Vicksburg-Chattanooga. Terzelfder tijd drong een flottilje der Noordelijken onder Farragut de monding der Mississippi binnen, vernietigde het eskader der Zuidelijken en maakte zich meester van New Orleans. Toen nu in Juli 1863 ook Vicksburg viel, was ’t geheele Mississippidal in handen der Noordelijken.

Ook in ’t Oosten was de toestand ten voordeele der Noordelijken gekeerd. Nadat Lee niet alleen in staat was geweest de Noordelijken daar tegen te houden, maar ook in Mei 1863 een overwinning had behaald bij Chancellorsville, die hem in staat stelde Pennsylvanië binnen te vallen, hetgeen ’t verzet in ’t Noorden tegen den oorlog deed toenemen, werd hij in Juli 1863 verslagen door de Noordelijken onder Meade bij Gettysburg. Lee moest terugtrekken. De economische toestand in ’t Zuiden werd bij den dag slechter, daar de blokkade der Zuidel. havens den katoenexport verhinderde en zoodoende aan de Zuidelijken een belangrijke bron van inkomsten ontnam. Chattanooga moest door de Zuidelijken onder Bragy ontruimd worden onder den druk der Noordelijke legers. Door Grant werd hij daarop gedwongen zich terug te trekken op Atlanta, de poort der Zuidel. staten. De Noordelijken gingen nu over tot een groote krachtsontplooiing. Opperbevelhebber van ’t Oostel. leger der Noordelijken werd Grant, terwijl Sherman ’t bevel in handen kreeg over ’t Westelijke leger.

Dit legerkorps viel in Georgië en bezette in Dec. 1864 Savannah. ’t Oostelijke leger onder Grant had te strijden tegen Lee, die zich langen tijd staande hield, maar in April 1865 bij Appomatox Court House moest capituleeren; kort daarop dwong Sherman de laatste Zuidelijke troepen bij Raleigh tot capitulatie. Hiermede was de overwinning door de Noordelijken bevochten. Aan ?t bestaan der Geconfoedereerde Staten was een einde gemaakt en moesten deze weer tot ’t Unieverband terugkeeren, terwijl zij berusten moesten in de vrijverklaring der slaven. Nu kon de Unie zich bemoeien met Mexico, waar Napoleon III, gebruik makend van den burgeroorlog in de Unie, een soort Fransch protectoraat beproefde te vestigen. Van de Fransche regeering werd de ontruiming van Mexico geëischt, waaraan voldaan werd (zie MEXICO).

Rusland stond in 1867 Alaska af aan de Unie tegen betaling van i 7 mill. dollar, terwijl van Engeland schadevergoeding werd geëischt wegens het verkoopen van schepen aan de Zuidelijken, om daarmede kaapvaart te drijven (Alabama-kwestie). Bij scheidsrechterlijke uitspraak werd het geschil in 1872 in dier voege opgelost, dat het 15 mill. dollar betaalde. Krachtig kon de Unie zich voortaan naar buiten laten gelden. Zij telde voortaan mede als groote mogendheid.

Economische geschiedenis. De ontwikkeling van de Ver. Staten op economisch gebied gedurende de jaren 1782—± 1870 is van zeer groote beteekenis geweest. In ’t begin van deze periode was alleen nog een smalle strook lands langs den Atl. Oceaan bewoond, waarvan de bevolking in ’t Zuiden zich bezighield, evenals in den tijd der Eng. heerschappij, met den verbouw van tabak, indigo en katoen. Na de uitvinding van Eli Whitney op ’t gebied van katoenbewerking en de toepassing van de machine in de industrie in Engeland, nam de verbouw van katoen toe. Bedroeg de opbrengst in 1790 totaal 4000 balen, in 1830 was deze gestegen tot ± 1.000.000 balen en in 1860 tot ± 5.000.000 balen. De toename van 1830 tot 1860 moet toegeschreven worden aan ’t in gebruik nemen van den bodem van Z. O.-Texas voor den katoenbouw. De Texaansche havenstad Galveston werd de voornaamste exporthaven van katoen in de Unie.

Nauw met deze katoencultuur hing samen het gebruik van slaven, daar men hierdoor slechts concurreeren kon tegen Brazilië en West-Indië, waar tot in het begin van de 19de eeuw slavenarbeid gebruikelijk was. Grootendeels was de katoen bestemd voor den export, slechts een klein deel werd in de Noordelijke Nw.-Engelandstaten verwerkt. De bemoeilijking van den handel in de jaren 1808/9 en 1812/14 noodzaakte echter de bevolking over te gaan tot de verwerking van de katoen. In de plaats van de huisindustrie begon zich te ontwikkelen de fabrieksindustrie. Snel nam deze in beteekenis toe. Telde men in 1807 een totaal van 8000 spindels, in 1815 was dit getal gestegen tot 130.000. Na ’t sluiten van den vrede van Gent (1814), toen Engeland weer kon overgaan tot import van katoenen stoffen, beproefde de Unieregeering de katoenindustrie te beschermen door ’t heffen van invoerrechten (1816). Hierdoor slaagde de katoenindustrie er in, zich niet alleen staande te houden, maar ook zich uit te breiden.

Jaar. Totaal bedrag van den oogst. Verbruik in de Unie. Export van katoen. Import van katoen.

ÏFÜT 1ÓÓ.41Ö — 47.768 170 1835 1.060.000 184.731 847.263 427 1842 2.040.000 278.196 1.690.000 1836 (Opgaven in balen; 1 baal = ± 233 K.G.).

Een groote verandering in den economischen toestand van de Unie bracht de aanleg van de z.g. pacific lines. Na de koloniseering van ’t Mississippi-gebied had de export van de producten van deze landschappen plaats langs de Mississippi, zoodat de z.g. middelstaten economisch nauw verbonden waren met ’t Zuiden van de Unie. Het tot stand brengen van de spoorwegverbinding tusschen de Atl. Oceaankust en ’t Ohiodal bracht hierin verandering; meer en meer voerden de gebieden aan de Ohio, bovenloop van Mississippi en Missouri nu hun goederen naar ?t Oosten en werden zoodoende deze landschappen met de Oostelijke staten in ’t Noorden verbonden. Een ander gevolg van den aanleg dezer spoorwegen is geweest ’t bevorderen van de kolonisatie der Westelijk van de Mississippi gelegen gebieden en de toename van de bevolking in de staten Oostelijk van deze rivier gelegen, gelijk blijkt uit onderstaande tabel.

Michigan en Wisconsin. Illinois | en Indiana. Iowa. Missouri. Arkansas.

1840 I860 233 7500 1200 3000 43 675 383 1182 97 435 (Bevolkingscijfers in duizendtallen).

De koloniseering van deze landschappen is vooral ten goede gekomen aan de korenproductie, die mogelijk werd op de uitgestrekte landerijen door de uitvindingen van Mac Cormich en Hussey op ’t gebied van landbouwmachines. Hoe groot de toename is geweest blijkt uit onderstaande tabel.

1850 1860 Maïs .... 207 838 Opbrengst in milTarwe , . . 109 173 lioenen bushels.
1 bushel maïs of Haver . . . 146 172 rogge is 25,4 K.G. 1 bushel tarwe is Gerst. . . . 5 15 27,2 K.G.
1 bushel gerst is Rogge . . . 14 21 21,8 K.G.
1 bushel haver is Gemiddelde totale j productie per hoofd J 20 38 14,5 K.G.

Voor den export kreeg ’t koren beteekenis, daar de herhaalde misgewassen in Europa en de intrekking der korenwetten in Engeland, de Amerikanen in staat stelden met hun koren te concurreeren op de Europ. markt. De Secessieoorlog heeft op de korenproductie geen invloed gehad, integendeel, desondanks nam zij toe. Zoo steeg de tarweproductie in Indiana in de jaren 1859—63 van 15 mill. bushels op 20 mill. bushels en steeg de totaal export van 27 mill. bushels op 33 mill. Behalve wat betreft landbouw en industrie, ging de Unie ook vooruit op ’t gebied van den handel. De import steeg in de jaren 1840-—70 van 696 mill. dollar op 1844 mill. dollar en de export in dezelfde jaren van 1189 mill. op 2386 mill. dollar, waarbij niet gerekend is ’t bedrag aan uitgevoerd zilver en goud.

C. Periode van 1870 tot heden. Na de onderwerping van de Zuidelijke staten werd daar de gelijkstelling van Negers en Blanken in politieke rechten doorgevoerd. Daar een groot deel der Blanken van ’t kiesrecht was beroofd wegens deelname aan ’t verzet tegen de Unie, kwam de regeering in de Zuidelijke staten in handen van de Negers, die zich geheel en al lieten leiden door gelukzoekers uit ’t Noorden (Carpet baggers) en ’t Zuiden (Scalawags), die van de gelegenheid gebruik wilden maken om zich te verrijken. Een reactie hiertegen volgde al spoedig. In 1868 werd in ’t Zuiden een geheime vereeniging opgericht, de z.g. Ku Klua Klan, die door sluipmoord Negers, Carpet baggers en Scalawags uit den weg ruimden. Tevergeefs beproefde ’t congres, waarin de Republikeinsche partij de meerderheid had, dit optreden der Zuidelijken te bestrijden door allerlei wetten (Enforcement Act 1870, Ku Klux Act 1871, Supplementary Civil Rights Act 1875). Bij verschillende uitspraken van ’t Hooggerechtshof werden deze wetten strijdig verklaard met de constitutie en was dus haar uitvoering onmogelijk. In de jaren 1870 tot 1880 slaagde de democratische partij er in het verloren terrein in ’t Zuiden te herwinnen.

Slechts door onrechtmatige handelingen slaagde de republ. partij in 1877 er in om na het aftreden van pres. Grant (1869—77), onder wien de financiën verbeterd werden en een regeling getroffen werd om de betaalbaarstelling van papiergeld en metaal op te schorten tot 1879 (Resumption Act), als president te doen optreden haar candidaat Hayes. Tijdens diens bewind wist min. Sherman de belofte, gegeven in de Resumption Act, gestand te doen. Om aan de misbruiken bij de benoemingentot staatsambtenaar een einde te maken, bracht het Congres in 1883 tot stand de Civil Service Reform, waarbij werd vastgesteld, dat benoeming pas mogelijk was na grondig onderzoek (Civil Service Commissions Act). In de binn. politiek kwam in de volgende jaren meer naar voren de kwestie, of men bescherming wilde dan wel vrijhandel. De beide groote partijen, democraten en republikeinen, waren op dit punt onder elkaar niet eensgezind. Overwegend waren de democraten echter voorstanders van vrijhandel en de republikeinen van bescherming.

Het gelukte aan pres. Cleveland (1885—89) niet om de kwestie tot een oplossing te brengen. Onder hem ontstonden er moeilijkheden met ’t Duitsche Rijk betreffende de Samoa-eil., welke nog toenamen, toen de Duitschers in strijd geraakten met inlanders, die aangevoerd werden door een Amerikaan. Onder pres. Harrison (1889—92) kwam er een regeling tot stand te Berlijn (April 1889), waarbij een Condominium van de Samoaeilanden werd ingesteld van Duitschland, Engeland en de Unie. Met dit optreden begint de inmenging van de Unie in aangelegenheden, die geheel buiten Amerika lagen. Hand aan hand met deze verandering in de richting der buit. politiek van de Unie gingen de vorming van een sterke vloot en de maatregel om gezanten te zenden naar de staten, die vertegenwoordigers van dezen rang in de Unie hadden (Congress Act). Ontstemming verwekte echter de regeering door de uitvaardiging van een wet, waarbij de invoerrechten op verschillende artikelen werden verhoogd (Mac Kinley Act 1890).

Bij de verkiezingen in 1892 leed de republ. partij dan ook de nederlaag, en werd de candidaat der democraten Cleveland gekozen. Onder dezen president mengde de Unie zich in de Hawai-kwestie. De instelling van een republiek was ’t resultaat van de bemoeiingen van de Unie, die echter hierdoor in contact kwam met Japan, dat ook belangen had in de Sandwich-eil. In het geschil, dat er bestond tusschen Engeland en Venezuela (zie aldaar), wist zij door te zetten dat Engeland de bemiddeling van de Unie aanvaardde (1895). In het binnenl. bestuur bracht Cleveland een wijziging van de Sherman Act, die, tot stand gekomen in 1890, den aankoop van zilver tot een maandelijksch bedrag van 4,5 mill. ons voorschreef. De verplichte aankoop van zilver werd nu opgeheven, maar de doorvoering van den gouden standaard is aan den president niet gelukt (1893). Ten einde te gemoet te komen aan de wenschen van de voorstanders van vrijhandel werden de rechten, vastgesteld in de Mac Kinley Act, aanmerkelijk verlaagd (1894). Onder Clevelands opvolger Mac Kinley (1897—1901) werd getracht de fin. kwestie tot een oplossing te brengen.

Maatregelen werden getroffen om het bestaan van den gouden standaard te verzekeren, terwijl de oprichting van circulatie-banken aan bepaalde regels werd onderworpen (1899). Naar buiten trad de Unie ook zeer krachtig op en beproefde zij haar macht uit te breiden. Een opstand op Cuba tegen ’t Spaansche gezag gaf de Unie gelegenheid zich hierin te mengen, ’t Vergaan van ’t Am. oorlogschip Maine in de haven van Havana, was de aanleiding tot den oorlog met Spanje (April 1898). Een Am. eskader onder Dewey vernietigde de Spaansche vloot onder Mantojo in de baai van Manila en dwong daarna Manila zich over te geven (Aug. 1898). Ondertusschen waren ook Am. troepen geland op Cuba en werd dit eil. in korten tijd op de Spanjaarden veroverd (Juli 1898).

Kort daarop werd ook Puerto Rico bezet. Nog in ’t zelfde jaar kwam de vrede tot stand, waarbij Spanje afstand deed van de Philippijnen, Puerto Rico en Cuba. De beide eerste eilandengroepen werden koloniën van de Unie, terwijl ’t laatste eil. bezet werd door Am. troepen tot 1900, toen het een afzonderlijke republiek werd, die echter stond onder den invloed van de Unie. Het gevolg van dezen oorlog was, dat de Ver. Staten nu belangen kregen in Oost-Azië en hun invloedssfeer naar MiddelAmerika hadden uitgebreid, hetgeen van voordeel was bij den aanleg van ’t Panama-kanaal, waartoe in 1903 werd besloten.

Op economisch gebied heeft de Unie zich in de jaren na den burgeroorlog zeer sterk ontwikkeld. De katoencultuur en in verband daarmede de katoenindustrie namen in beteekenis toe, gelijk blijkt uit onderstaande tabel.

Jaar. Oogst van katoen. Verbruik van ini. katoen. Export van ini.

katoen.

1870—1874 17,85 5,6 12,4 1880—1884 29,3 9,26 19,9 1890—1894 41,63 13,15 28,51 1900—1904 54,6 20,04 36,15 1910—1914 67,1 26,1 48,8 (De getallen geven de totale opbrengst in 4 jaar uitgedrukt in millioenen balen.)

Langzamerhand begint de industrie in de Ver. Staten de voornaamste afneemster te worden van de katoen, die in dit land verbouwd wordt, hetgeen echter ten gevolge heeft, dat ’t voor de katoenen stoffen afzetgebieden moet zoeken en daardoor dus een scherpe concurrentie met de Europeesche industrie moet aangaan. Door ’t toepassen van kunstmatige bevloeiing nam de bebouwbare oppervlakte toe, waardoor de opbrengst van verschillende korensoorten een hooge vlucht heeft genomen.

Opbrengst van korensoorten in millioenen bushels.

1870 1880 1890 1900 1910 Maïs. . . 760,9 1754,9 1490 2105,1 2886,3 Tarwe . . 287,7 459,5 399 522,2 635,1 Haver . . 282,1 407,9 623,6 809,1 1186,3 Gerst . . 29,8 44,1 67,2 58,9 173,8 Rogge . . Gemiddelde { 16,9 19,8 25,8 24 34,9 totaalf opbrengst j per hoofd J 34,60 53,56 39,81 46,31 53,57 Hierbij moet echter niet uit het oog verloren worden, dat het verbruik in ’t land ook in groote mate is toegenomen door het sterke bevolkingsaccres. De bevolking steeg in de jaren 1870 tot 1910 van ± 38,5 mill. op ± 91,9. Desondanks bleef koren een der voornaamste exportartikelen van de Unie. Niet alleen de katoenindustrie is in beteekenis toegenomen, maar ook de metaalindustrie en andere industrie, vooral sedert president Mac Kinley door zijn tariefwet en later door ’t z.g. Dingley tarief den invoer van vreemde fabrikaten heeft tegengewerkt. Hierbij had de Unie ’t voordeel zelf de noodige grondstoffen, steenkolen en ijzer te bezitten, waarvan de productie die van de Europeesche landen te zamen nabijkwam. Het gevolg van deze ontwikkeling der industrie is geweest, dat de Unie meer en meer onafhankelijk is geworden van Europa, maar daarnaast ook de noodzakelijkheid heeft te zorgen voor afzetgebied, hetgeen van invloed is geweest op de politiek, die na ± 1900 meer en meer in imperialistische richting gaat.

Voor den afzet richtte de Unie ’t oog op China, maar ’t stiet op de concurrentie van Japan en Rusland, die met het oog op een benadeeling hunner belangen, in 1910 een tractaat sloten elkaar te steunen tegen een eventueel optreden van de Ver. Staten in China, waarin die beide staten op commercieel gebied den voorrang willen verwerven. Werd hierdoor de verhouding tusschen Japan en de Unie in de laatste jaren vóór ’t uitbreken van den Wereldoorlog minder vriendschappelijk, nog meer werd de toestand gespannen, toen de Westelijke Staten van de Unie zich verzetten tegen de immigratie van Japanneezen. Een poging van Japan, om een punt op de kust van ’t Mexicaansche NederCalifornië te verwerven, werd door de Unie verijdeld. Voor den handel is de Unie nog steeds in groote mate aangewezen op Europa, al neemt de beteekenis daarvan ook af.

Totaal invoer. Invoer uit Europa. Totaal : uitvoer. | Uitvoer naar Europa, 1874—1880 2327,9 1202,9 3016,7 2785 1884—1890 3374,4 1901,4 3509,8 2808,8 1894—1900 3589,6 1892,3 5102,8 3975,8 1904—1910 6284,7 3183,7 8536,6 5914,9 (Getallen in millioenen dollars ; zonder daarbij te rekenen den uitvoer van edele metalen en den doorvoerhandel).

Over de rol van de Unie in den Wereldoorlog en de positie, die deze staat na ’t sluiten van den vrede van Versailles inneemt, zie WERELDOORLOG. Over de betrekkingen van de Unie tot China en Japan, zie ’t VERRE OOSTEN. L i t t. : J. Larned, The Literature of American History (Boston, 1902) ; E. de ChanningHart, Guide to the study of American history (1896) ook Cambridge mod. History VII p. 754—835. Bronnen: American Annual Cyclopaedie (1861 e.v.); Annual Register ( 1758 e.v.); Macdonald, Select charters etc.; Poore, Descr.Catalogue of Gov. Publ. — American State Papers. Laboulaye, Histoire politique des Etats-Unis, 6 din. (Par. 6e ed. 1876) ; H. von Holst, Verfassung und Demokratie in den Vereinigten Staaten, 4 din. (Düsseldorf u. Berk, 1873—91) ; J. Winsor, Narrative and Critical History of America, 3 din. (New-York, 1884—89) ; Schouler, Hist, of the U. S. under the Constitution, new ed. (New-York, 1904) ; American Commonwealth series (1814 e. v.) American Statesmen series. P. Darmstaedter, Die Ver.

Staaten, 604 VEREENIGDE VERGAD. D. ST.-GEN.—VEREENIGING D. CHR. KERKEN. von Amerika (Bibl. der Geschichtswissenschaft, Leipz. 1909); Fisher, The Colonial era (NewYork, 1892); Trevelyan, The American Revolution, 3 dln. (Lond. 1899—1907); Fiske, The Am. Revolution, 2 dln. (Boston 1891); dez., The critical period of American history (Boston 1888); J. F. Rhodes, History of the United States from the Compromise of 1850, 7 dln. (New-York, 1893—1906); Coolidge, The U. S. as a World Power (New-York, 1907); v. Hastert, Die Vereinigten Staaten (1821); Curtis, Const. hist. of the United States. L i t t.: Blackwelder, The United States of America (Handbücher der regionalen Geologie II, Heidelberg, 1912); A. M. Low, The American people (Boston 1909); Deming, The government of American Cities (London 1909). Van nieuwere Nederlandsche werken over de Ver. St. zijn te noemen: R. P. J. Tutein Nolthenius, Nieuwe Wereld (2de druk Haarlem 1903); Oppenheim, Amerika en Amerikaansche spoorwegen (’s-Grav. 1903); van Mourik Broekman, De Yankee in denken en doen (Haarl. 1914); J. Huizinga, Mensch en menigte in Amerika. — Mae Coun, Historical Charter of the United States; Brinton, The American Race.