Vakwerkbouw - (burgerlijke bouwkunde). Tot steun en indeeling van de wanden van een gebouw heeft men in vroeger tijden eerst een samenstel van verticale en horizontale balken opgetrokken, waartusschen dan een vulling van steen of bij primitiever bouwwijze een vlechtwerk van houten gaarden, afgepleisterd met leem, werd aangebracht. Deze bouwwijze gaf een constructief aanzien aan den wand en werd uit aesthetisch oogpunt dan ook nog nagevolgd, toen het om constructieve redenen reeds niet meer noodig was, ja zelfs vaak ongewenscht was te noemen. In het Oosten en Zuiden van ons land is de oude v. naar het Duitsche voorbeeld nog op veel plaatsen te vinden.
De verticale en horizontale regels werden meestal met diagonalen versterkt en soms versierd. Inzonderheid voor toepassingen in den landhuisbouw der latere jaren, werd de v. nog veel gevolgd. Voor dezen tijd is het evenwel een anachronisme te noemen en de ongemeene bekoring van de oude landhuizen, boerderijen en schuren in v. is in de moderne architectuur toch niet bereikt. Ook in Engeland heeft men den v. toegepast, zoowel in vroegere tijden als weer in den modernen cottage-bouw. In den fabrieksbouw heeft v. reden van bestaan. Den laatsten tijd wordt het vakwerk niet alleen van hout, maar ook van ijzer of van gewapend beton gemaakt.