Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Timon

betekenis & definitie

Timon - 1) van Phlius, Grieksch wijsgeer, 325—235 v. C., skepticus, leerling van Pyrrho, wiens alleen mondeling verstrekte leer hij schriftelijk ontwikkelde en verbreidde. Wie gelukkig worden wil, moet zich drie vragen stellen: 1. hoe is de werkelijkheid? 2. welke houding moeten wij tegenover haar aannemen? 3. wat winnen wij door de juiste houding? Daarop passen resp. de antwoorden: zij is onkenbaar; wij moeten ons van alle beslissend oordeelen onthouden; daardoor verwerven wij gemoedsrust (ataraxia). In zijn bijtende Silloi (spotgedichten) hekelt hij vooral de dogmatische wijsgeeren.

2) T., een door zijn bitteren menschenhaat bekend Athener, bijgenaamd de Misanthroop, tijdgenoot van Socrates, bestreed met zijn bijtenden spot het toenmalige zedenbederf in Athene, vermeed den omgang met menschen en woonde in een afgelegen torenachtig huis; hij diende dikwijls den blijspeldichters tot doelwit van hun geestigheid. In overdrachtelijken zin beteekent T. menschenhater.

< >