Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sleutel

betekenis & definitie

Sleutel - (telegr. en telef.), toestel voor het snel omschakelen van electrische stroomloopen. — Sein-s. of Morse-s., toestel voor het met de hand seinen van lange en korte stroomstooten, welke in het ontvangende toestel strepen en punten (Morseteekens) veroorzaken. Bestaat uit een hefboom, ongeveer in het midden draaibaar om een as en aan een der uiteinden voorzien van een knop. Aan het andere uiteinde wordt de hefboom door een veer tegen het rustcontact gedrukt.

Wordt de knop omlaag gedrukt, dan wordt het rustcontact verbroken en het werkcontact, dat zich aan de zijde van den knop bevindt, gesloten (zie fig. 1 en 2). Men kan met de sein-s. 1° bij het neerdrukken een stroom sluiten (verbinding aan as en werkcontact); 2° bij het neerdrukken een stroom verbreken (verbinding tusschen as en rustcontact); 3° bij het neerdrukken een stroom omschakelen (verbinding van as, rust- en werkcontact). — Dubbelcontact-s. (zie fig. 3) dient voor het beurtelings geven van stroomstooten van verschillende richting of door het gelijktijdig sluiten en verbreken van twee stroomkringen. — Wek-s., spreek-s., schakelaars op een centraalpost voor telefonie, voor het in- en uitschakelen van wekstroom of de spreek- en hoorinrichting der telefoniste.