Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Veer

betekenis & definitie

Veer - 1) plaats in een rivier, waar men gelegenheid vindt, per boot overgezet te worden. Men onderscheidt groote veren, waar ook voertuigen passeeren kunnen, en kleine veren, die alleen voor voetgangers en wielrijders dienen. Terwijl de laatstgenoemde bediend worden door een veerman met een roeiboot, zijn voor de groote veren soms groote vaartuigen in gebruik, die op verschillende wijzen voortbewogen kunnen worden. In veel gevallen wordt daarbij op de rivieren gebruik gemaakt van de kracht van den stroom; zie GIERPONT.

Op andere plaatsen wordt de veerpont langs een dwarskabel over het water getrokken of wel er wordt gebruik gemaakt van stoomkracht. De stoompont van Velsen is daar in ons land een voorbeeld van. Soms bestaat het veer alleen uit een pont, bevestigd aan een stoom- of motorboot; in enkele gevallen wordt de kracht van den stroom met mechanische kracht gecombineerd. In de bouwk. noemt men dunne en smalle latjes ook veren en de messing van een geploegde plank geeft men soms ook dezen naam.

2) (Geschiedk.) Daar de souverein gemeenlijk recht deed gelden op de stroomen, krachtens zijn waterregaal (zie op REGALIA), ziet men de overzetveren veelal in handen van den souverein of, meer nog, van den heer eener heerlijkheid, die er mede beleend was als gevolg zijner heerlijkheid. (Zie HEERLIJKE RECHTEN). Beurtveren van de eene plaats naar de andere zijn als uitsluitend recht door den souverein of door de in ons land den souverein opgevolgde staten der gewesten veelal bij octrooi verleend aan steden en anderen. Deze privileges zijn in en na 1795 niet afgeschaft. De overzetveren, voor zoover ze tot de heerlijke rechten gerekend mogen worden, zijn niet uitdrukkelijk afgeschaft en zijn wèl uitdrukkelijk in het herstellingsbesluit van 26 Maart 1814, S. 46, begrepen (zie HEERLIJKE RECHTEN). Voor zoover er beurtveren tot de heerlijke rechten mochten kunnen gerekend worden, valt er hetzelfde van te zeggen. De zaak der beurtveren werd geregeld bij koninklijke besluiten van 1818 en 1819. Over stoombootdiensten gaven K. B. van 1841 (S. 26) en 1846 (S. 23) nader bepalingen, daarbij het vestigen van monopolie voor nieuwe diensten verbiedende.

Bij de keizerlijke decreten van 8 November 1810 en 6 Januari 1811 is voor ons land executoor verklaard de wet van 6 frimaire an VII (26 Nov. 1798) betreffende de overzetveren. Deze bevat het voorschrift, dat de overzetveren erkend moeten zijn door de overheid op aanvrage en bij gebreke van aanvrage daartoe zonder schadevergoeding zijn vervallen. Thans geldt de wet van 6 Juli 1921, Stb. 838, tot vaststelling van voorschriften betreffende overzetveren en veerrechten (Verenwet). De beurtveren hebben een nieuwe regeling gekregen in de wet van 23 April 1880, S. 67. Hierbij is aan alle monopolie een eind gemaakt. Deze wet regelt de openbare middelen van vervoer met uitzondering der spoorwegdiensten.

< >