Pompeii, - oude stad van Campanië, bloeiend Rom. municipium, aan den mond van den Sarnus, eertijds geliefd zomerverblijf der Romeinen. Na 63 n. C. door een aardbeving te zijn geteisterd en herbouwd, is het 79 n. C.bij de uitbarsting van den Vesuvius onder asch, zand en puimsteen bedolven. In 1689 is de stad toevallig ontdekt. In ’t begin der 18de eeuw is men met de uitgraving begonnen, doch met weinig kracht en planloos.
Eerst in de 19de eeuw is het werk van regeeringswege ter hand genomen. Vooral op last van Joseph Bonaparte en Murat werd een aanvang gemaakt. Maar ’t bleef zoeken naar goud en standbeelden, tot in 1860 de archaeoloog Fiorelli de leiding kreeg en systematisch alles blootleggen ging. Nu is waarschijnlijk de helft van P. opgegraven en wel de voornaamste helft. Door zijn woonhuizen, openbare gebouwen, aanleg, enz., geeft het ons nog altijd het meest juiste beeld van een Grieksch-Romeinsche provinciestad. Behalve houtwerk en daken zijn de gebouwen vrij goed bewaard gebleven.
De volgende perioden in de geschiedenis der stad kunnen thans goed worden onderscheiden. Zij is gesticht door Osken, die onder den invloed staan van de Grieken der naburige Gr. koloniën: uit deze periode zijn de overblijfselen van den Gr. tempel (6de eeuw). Daarna is de stad verwoest en weer opgebouwd door de Etrusci, die weer later wijken moesten voor de Samnieten, onder wie de stad een tijdperk van grooten bloei beleefde (200—80). In 80 werd de stad Rom. municipium, ging eerst achteruit en begon eerst sedert Augustus weer tot bloei te komen. Bij haar ondergang had zij ongeveer 25.000 inw. Zie Mau, P. in Leben u. Kunst (2de dr. 1908); Führer durch P. (5de dr. 1910).