Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Peen

betekenis & definitie

Peen - of wortel (Daucus Carota) wordt zoowel voor de keuken als voor veevoeder geteeld terwille van de vleezig verdikte wortels. De roode p. is zoeter en smakelijker, doch brengt minder op dan de gele en witte; vandaar dat in den tuinbouw vele variëteiten der eerstgenoemde en in den landbouw der laatstgenoemde worden verbouwd. In den landbouw wordt de p. òf als hoofdgewas verbouwd, òf als stoppelgewas. In het laatste geval wordt ze onder een vroegrijpend gewas, meestal rogge, gezaaid.

De grond moet voor de peencultuur diep worden bewerkt en goed bemest. Op kalkarme gronden groeit ze slecht. De jonge plantjes groeien aanvankelijk zeer langzaam, zoodat het onkruidvrij houden van den akker veel arbeid kost. De oogst als hoofdgewas is 25—50.000 K.G. per H.A., als stoppelgewas ongeveer de helft. De p. is voedzamer dan mangelwortels en koolrapen. Ze vormt een uitstekend voedsel voor alle diersoorten. In den landbouw speelt de p. overigens bij ons geen groote rol. Volgens het Landbouwverslag werden in 1914 slechts 2331 H.A. (waarvan 838 H.A. alleen in Limburg) met p. als hoofdgewas en 2818 H.A. (voornamelijk in Limburg en N.-Brabant) als stoppelgewas beteeld.

< >