Paardestaart - (Equisetum). Van de paardestaartachtigen zijn sommige van landbouwkundig belang.
De akkerpaardestaart (E. arvense) is op vele zand- en kleigronden met diep lossen, vochtigen ondergrond een lastig onkruid op de bouwakkers. De bestrijding berust op betere drooglegging en vooral herhaaldelijk afschoffelen der bovenaardsche deelen, waardoor de wortelstokken uitgeput worden.
Veel schadelijker echter is de moeraspaardestaart (E. palustre) door haar giftige eigenschappen. De aandacht, welke de praktijk aan dit onkruid schenkt, blijkt ook duidelijk uit de vele plaatselijke namen, zooals hermoes, kwadenaard of kwadernaat, unjer, ruigebol, roobol, roetbol. Ze groeit op moerassige graslanden. Voor herkauwers is het in de plant aanwezige gift zeer schadelijk ; ze vermageren, krijgen spijsverteringsstoornissen, terwijl melkkoeien weinig en dunne melk geven. Paarden kunnen de plant ongehinderd eten. De bestrijding van dit onkruid is zeer moeilijk.
Droogleggen van den grond, het herhaaldelijk knikken der stengels door rollen, en het zwaar bemesten, zoodat het welig groeiende gras de p. verdrukt, zijn de voornaamste middelen. Van ouds wordt ook aangeraden als middel tegen p. varkensmest en -ier. Radikale vernietiging wordt echter nimmer bereikt. Van groot belang is de waarneming, dat bij aanwezigheid van zout (chlorieden) in den bodem de plant het gift niet schijnt te vormen. Reeds van Hall merkt in zijn Landhuishoudkundige Flora op, dat de p. niet schadelijk is op gronden, welke met zout water overstroomen. De gunstige ervaringen met een bemesting met keukenzout en nog beter — wijl deze tegelijk de grassen weliger doen groeien — met ruwe kalizouten verkregen, zijn daarmede in overeenstemming.
Een derde soort p., de E. limosum, pijpkruid, holpijp en lidrusch genoemd, welke bijna uitsluitend in slooten en plassen groeit, is niet schadelijk voor het vee.