Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Oplosbaarheid

betekenis & definitie

Oplosbaarheid, - het verschijnsel, dat twee stoffen, die niet chemisch op elkander inwerken, te zamen één homogene phase vormen; bezit deze denzelfden aggregatietoestand als de samenstellende deelen, dan zal men den naam mengbaarheid verkiezen. Het gewone spraakgebruik beperkt de beteekenis van o. nog tot de gevallen dat de homogene phase vloeibaar en gewoonlijk althans één van de samenstellende stoffen ook vloeibaar is. In deze nomenclatuur past ook het onderscheid tusschen oplosmiddel, het vloeibare, en opgeloste stof, het oorspronkelijk meest niet vloeibare bestanddeel. Opgevat in ruimeren zin wordt o. ook voor den vasten toestand gebruikt (in den gasvormigen toestand bestaat steeds volkomen mengbaarheid). — Voor de meeste stoffen is de o. beperkt, d. w. z. het is niet mogelijk twee stoffen in willekeurige verhouding in één homogene phase samen te brengen.

Het aantal grammen van een stof, dat bij bepaalde temperatuur en druk in stabiel evenwicht opgelost is in 100 Gr. van het oplosmiddel, terwijl de stof zelf in vrijen toestand en in voldoend fijne verdeeling daarmede in aanraking is, wordt in quantitatieven zin o. genoemd. De aldus verkregen oplossing heet verzadigd in tegenstelling met onverzadigde en oververzadigde oplossingen. — De oplosbaarheid van gassen, voor zoover ze chemisch niet op het oplosmiddel inwerken en niet sterk oplosbaar zijn, is evenredig met den gasdruk (wet van Henri) en neemt met toenemende temperatuur af, om bij het kookpunt tot nul te dalen. De o. van vaste stoffen neemt voor verreweg de meeste met toenemende temperatuur toe, doch in zeer verschillende mate; echter kent men ook voorbeelden van practisch constante o. en van verminderde o. bij hooger temperatuur.