Phase, - 1) bij een trillende beweging, resp. in het algemeen een verschijnsel, waarvan het verloop met den tijd door een sinusoïde kan worden weergegeven, het argument der sinus- of cosinusfunctie, die dit verloop weergeeft, op den tijd nul. De p. is derhalve een zekere hoek; bij een gegeven frequentie kan echter de p. ook in tijdmaat worden uitgedrukt. Ook wordt de p. vaak in golflengten gemeten, waarbij een geheele golflengte overeenkomt met een hoek van 360°.
2) in de phasenleer de homogene, naast elkander voorkomende vormen van een of meer samengebrachte stoffen, welke vormen door aggregatietoestand, samenstelling of energieinhoud van elkander verschillen. Zoo zijn ijs, vloeibaar water en waterdamp drie phasen van het water, vaste suiker, verzadigde suikeroplossing en waterdamp de phasen, welke door suiker en water samen kunnen worden gevormd.