Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Occam

betekenis & definitie

Occam - (Willem van), Engelsch scholastiek wijsgeer 1270—1347, Franciscaan, in Oxford leerling van Duns Scotus, daarna leeraar te Parijs, trok in den strijd tusschen paus Bonifacius VIII en Filips den Schoone over de wereldlijke macht partij voor den laatste, moest vluchten en werd door Lodewijk van Beieren beschermd, aan wiens hof te München hij stierf. Van zijn talrijke geschriften zijn de belangrijkste: Summa totius Logices, Expositio aurea super totam artem veterem en de Disputatio inter clericum et militem. O. is de hernieuwer van het nominalisme. Slechts de enkele, concrete dingen zijn werkelijkheid; het algemeene bestaat slechts als begrip in den denkenden geest.

Begrippen zijn geen afbeeldingen, maar slechts teekens voor de dingen. Alle werkelijkheids-kennis berust op de ervaring, de waarneming (uitwendige en inwendige). Gods bestaan en Zijn eigenschappen kunnen niet door de Rede bewezen worden. Zoo werd door O. de (in de scholastiek zoo vaste) verbinding van filosofie en theologie verbroken. De theologie is geen wetenschap. Voor de kennis der religieuse waarheden is Goddelijke openbaring noodig, en het is een verdienstelijke wilsdaad: het onbewijsbare te gelooven.

De ethiek baseert O. op de absolute willekeur Gods. Er bestaat geen goed en kwaad op zichzelf, maar alleen door den wil Gods. Het is alleen de taak van den staat: het algemeene welzijn te verzekeren. Doet de vorst zijn plicht niet, dan heeft het volk het recht hem af te zetten. Ook in de kerk staan de gezamenlijke geloovigen boven paus, concilie en geestelijkheid. O. bestrijdt ook den rijkdom en de verwereldlijking der Kerk.