Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Newton (sir isaac)

betekenis & definitie

Newton (sir isaac) - een der grootste Wis-, Natuur- en Sterrekundigen van alle tijden, geb. 5 Jan. 1643 te Woolsthorpe in het Engelsch graafschap Lincolnshire. In zijn schooljaren gaf hij geen bewijzen van buitengewone begaafdheid, maar dat veranderde spoedig, toen hij in 1660 te Cambridge student werd. Hier maakte hij zich in zeer korten tijd de geheele toen bekende Wiskunde eigen, en deed ook door eigen onderzoekingen (binomium) van zich spreken. In 1669 volgde hij zijn leermeester Barrow op als prof. te Cambridge ; in 1671 werd hij lid der Royal Society.

Ook op maatschappelijk en staatkundig gebied bewoog N. zich. Hij vertegenwoordigde de universiteit Cambridge in het parlement; in 1696 werd hij essayeur van ’s Rijks Munt, en in 1699 Muntmeester. Aan N. is alle mogelijke binnen- en buitenlandsche eerbetoon ten deel gevallen. In 1703 werd hij tot President van de Royal Society benoemd, in 1705 in den Eng. adelstand verheven. Alle buitenlandsche Akademies en wetenschappelijke genootschappen van eenige beteekenis maakten hem lid. N. stierf 31 Maart 1727 te Kensington bij Londen; hij werd in de Abdij Westminster begraven, waar de familie een fraai monument voor hem oprichtte. N. is nooit getrouwd geweest. Zijn levensbeschrijving gaf Brewster: The Memoirs of Newton (Edinb. 1831), later door Lynn opnieuw bewerkt (2 dln., Lond., 1875). — Op optisch gebied huldigde N. de emissietheorie, terwijl zijn tijdgenoot Huygens de undulatietheorie verkondigde, die ten slotte door de proeven van Fresnel werd bevestigd. — Met Leibniz is N. de uitvinder van de differentiaalrekening.

N. paste de binomiaalformule ook toe in gevallen, waarin n niet een positief geheel getal is; daardoor kreeg de formule een veel ruimer toepassingsgebied. Van de kubische krommen heeft N. een klassificatie gegeven. — N.’s grootste roem ligt ongetwijfeld op het gebied der sterrekunde. Door zijn wet der algemeene aantrekkingskracht (wet der graviteit of der algemeene zwaartekracht) is hij de grondlegger der moderne sterrekunde geworden. Reeds in 1666 — hij was toen pas 23 jaar — kreeg hij de overtuiging, dat de beweging der planeten, die hare ellipsen volgens de wetten van Kepler om de zon beschrijven, en de val der voorwerpen op de aarde door één en dezelfde wet beheerscht worden. De algemeene meening was, al hadden Galilei en Huygens reeds een tamelijk juiste voorstelling van de wet der traagheid, dat de planeten door een voortstuwende kracht in beweging gehouden werden. N. was de eerste, die de fundamenteele wetten der beweging juist en streng formuleerde. Zijn drie „axioma’s” zijn: 1) Als op een lichaam geen kracht werkt, heeft het een eenparige rechtlijnige beweging.

2) De verandering van de hoeveelheid van beweging is evenredig aan de toegepaste kracht en heeft de richting dier kracht.
3) Actie is gelijk aan reactie (werking is gelijk aan tegenwerking).

De eerste wet, die der traagheid, is de belangrijkste der drie; zij is zoolang verborgen gebleven, omdat de rechtlijnige eenparige beweging van een lichaam nooit wordt waargenomen, daar er steeds krachten (wrijving, weerstand, enz.) werkzaam zijn. Uitgaande van het feit, dat de aarde de voorwerpen naar zich toe trekt, hoe hoog zij ook boven de oppervlakte zijn, trok N. de conclusie, dat ook de maan naar de aarde wordt toegetrokken, en stelde zich nu de vraag, hoe sterk deze aantrekkingskracht wel zou moeten zijn, om de maan in haar baan te houden. Zijn berekeningen waren echter onjuist, doordat toentertijd de straal van den aardbol slecht bekend was; N. liet het vraagstuk rusten en nam het eerst vele jaren later weer op. De graadmeting van Picard had een betere waarde voor de afmetingen der aarde gegeven, en nu vond N., dat de maan per minuut evenveel naar de aarde toevalt, als een steen op de aarde per secunde. Hieruit volgt, dat de aantrekkingskracht, op de maan uitgeoefend, het 3600ste deel is van de aantr.kracht, die de steen ondervindt, daar de maan gemiddeld 60 aardstralen van ons verwijderd is: de aantr.kracht is omgekeerd evenredig aan het vierkant van den afstand.

N. deelde dit resultaat — een van de gewichtigste natuurwetten, die ooit werden geformuleerd — in 1683 aan de Royal Society mede, maar de volledige leer der algemeene aantr.kracht publiceerde hij pas in 1687 in het wereldberoemde werk Philosophiae naturalis principia mathematica (3e druk 1726), waarin ook de theorieën der breking van het licht en der voortplanting van het geluid worden behandeld. In de Principia gaf N. de verklaring van de wetten van Kepler, van de getijden (eb en vloed), van de precessie, van de voornaamste storingen der maansbeweging. Ook gaf hij een rekenwijze aan voor de berekening eener kometenbaan, die later door zijn leerling Halley herhaaldelijk met succes is toegepast. De theorie der algemeene aantrekkingskracht is na N. door den arbeid van Clairaut, d’Alembert, Euler, Lagrange, Laplace — om alleen de allergrootsten te noemen — tot groote volmaking gebracht; zij bleek in staat om, met een enkele uitzondering, het gansche ingewikkelde complex der bewegingen in het zonnestelsel volledig te verklaren.

< >