Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Neander

betekenis & definitie

Neander - 1) Joachim, Duitsch dichter, 1650-1680, was een volgeling van den Piëtist Spener, stierf als predikant te Bremen en is bekend gebleven door tal van godsdienstige liederen: Glaubund Liebesübung (1680), waarvan eenige nog altijd gezongen worden, zooals: Lobe den Herrn, den mächtigen König der Ehren; zij munten uit door welluidendheid en oprechte vroomheid. 2) Johan August Wilhelm (1789-1850), eigenl. David Mendel, Israëliet, in 1806 als Christen gedoopt, waarbij hij den naam van zijn peet J. A. W. Neander aannam en overging tot de studie der theologie. In 1812 als buitengewoon hoogleeraar (1813 gewoon) door Schleiermacher naar Berlijn geroepen, bleef hij hier werkzaam tot zijn dood. In zijn theologie van Schleiermacher afhankelijk, bestreed hij zoowel het dorre rationalisme als de enghartige orthodoxie.

Hij volgde een practische-bijbelsche lichting en had, behalve door zijn innig vrome persoonlijkheid, grooten invloed als kerkgeschiedschrijver. Hij trachtte zich geheel in te leven in de eigenaardigheid van tijden en personen: „Vader der nieuwere Kerkgeschiedschrijving”. O. a. schreef hij over Keizer Julianus en zijn tijd, De H. Bernard en zijn tijd, Joh. Chrysostomus, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van het Christendom, welke drie laatste geschriften ook in het Nederl. vertaald zijn. Bekend is vooral zijn vijfdeelig werk Algem.

Geschied. van den Christel. Godsd. en Kerk (tot het concilie van Bazel) sedert 1826; 2e dr. sedert 1845; ook in het Nederl. vert. door W. C. Mauve 1848-1860. — Litt.: Ad. Harnack, Rede auf A. N., gehalten zur Feier seines 100-jahrigen Geburtstages (1889); Dr. S. D. van Veen, Mannen des Geloofs (Ruys, Utr. 1906, bl. 68-138).

< >