Matthias, - landvoogd der Nederlanden, Jan. 1578—Juli 1581, keizer van Duitschland 1612— 1619; geb. 24 Febr. 1557, als derde zoon van keizer Maximilaan II; opgevoed door den geleerden diplomaat Busbecq. Toen in 1576 door den plotselingen dood van Requesens en de daardoor veroorzaakte ontwrichting der centrale regeering, de regeermacht den Staten-Generaal, die te Brussel waren saamgekomen, in handen viel, had M. zich reeds met deze Staten in verbinding gesteld, en hun zijn diensten aangeboden om de rust te herstellen en de Spaansche troepen te doen vertrekken; ook zinspeelde hij toen reeds op de landvoogdij, die hem door de Staten-Generaal moest worden aangeboden en die dan door Philips, naar hij vertrouwde, wel zou worden goedgekeurd. Daar de Staten zich echter in wel-vlottende onderhandelingen met ’s konings landvoogd Don Juan begaven, kwam er van het algemeen gouverneurschap van den jongen vorst voorloopig niets. Dit veranderde, toen Don Juan zich door zijn aanslag op Namen (24 Juli 1577) feitelijk onmogelijk had gemaakt; nog in hetzelfde jaar ontving M. de door hem gewenschte invitatie, niet van de Staten-Generaal, maar van een 15-tal Zuidnederlandsche edelen, onder wie de hertog van Aerschot de voornaamste was.
Aerschot was tot dezen stap gekomen, omdat hij den wassenden invloed van Oranje, die door de Zuidnederlandsche, speciaal Brusselsche democratie werd omhooggeheven, vreesde, maar bovenal, omdat hij op die wijze de nationale zaak met trouw aan den koning en het Katholieke geloof meende te kunnen verbinden. 25 Oct. 1577 bereikte M., na een avontuurlijken tocht, Maastricht; de Staten-Generaal, van de nadering van den adspirant-landvoogd onderricht, schikten zich in het geval, en droegen aan Oranje en eenige anderen op de voorwaarden te ontwerpen, waarop zij den Oostenrijkschen prins als gouverneur konden aannemen. De regeling viel anders uit, dan Aerschot en de zijnen hadden verwacht: Oranje, kort te voren tot ruwaard, d. w. z. provisioneel stadhouder van Brabant benoemd, werd luitenant-generaal des landvoogds; verder zou een nieuw in te stellen Raad van State, waarin o. a. Aldegonde zitting kreeg, in het voeren der centrale regeering M. ter zijde staan. 20 Jan. 1578 had te Brussel de plechtige inauguratie plaats, waarbij M. als „der Catholijcke Majesteit Gouverneur en Capitein Generael van dese syne Nederlande” zwoer de lands-privilegiën te zullen handhaven; Oranje legde als „stadhouder ende de saken doende van den doorluchtigen Prince Matthias’ gelijken eed af; 27 Jan. volgde de instelling van den nieuwen Raad van State. De regeering van M. bleek al spoedig een mislukking. De Staten-Generaal, in 1576 plotseling aan het bewind gekomen, en sedert de breuk met Don Juan feitelijk alleen de regeering voerend, waren weinig gezind om de hun zoo plotseling toegevallen macht aan Raad en Landvoogd prijs te geven; een noodlottige decentralisatie en verbrokkeling van regeerkracht, van deze verschuiving der machtsverhoudingen het gevolg, verzwakte de actie der regeering en verlamde den krijg. Van Brussel moest de vergadering der Staten al spoedig naar het sterke Antwerpen wijken (31 Jan. 1578, slag bij Gemblours); van Antwerpen in 1580 naar het veilige Holland. Als tweede reden van het slecht succes, moet genoemd worden de weifelende verschijning van Matthias, van wien geen kracht kon uitgaan voor een vast bewind. Daarenboven werd zijn geheele persoon een overtolligheid, toen de fictie van trouw aan den koning niet meer was vol te houden. Zijn gedwongen aansluiting bij Oranje deed hem den steun der Zuidnederlandsche edelen verliezen, die de een na den ander de zijde van ’s konings nieuwen vertegenwoordiger Parma kozen; tevens plaatste die aansluiting hem tegenover zijn vorst, wiens plaatsbekleder hij heette te zijn.
Hij moest het aanzien, dat de Staten zich van hem afwendden en zich in den Franschen prins Anjou een nieuwen souverein prepareerden; door niemand meer begeerd en van allen verlaten, vroeg hij dan ook in den zomer van 1581 aan de Staten-Generaal ontslag. Geruchtloos eindigde zijn jeugdig avontuur. — In 1593 werd Ernst van Oostenrijk ’s konings landvoogd in de Nederlanden; M. volgde toen zijn broeder op als stadhouder in het aartshertogdom Oostenrijk. Daar bevorderde hij de Katholieke Contrareformatie. Toen Ernst in 1595 stierf, werd M. als oudste broeder van den ongehuwden keizer Rudolf een persoon van gewicht. Hij plaatste zich aan het hoofd der Habsburgsche opposite tegen den zwakken vorst, en verdrong hem uit de belangrijkste staten van zijn huisbezit (1608 Oostenrijk, Hongarije, Moravië; 1611 Boheme en Silezië); hij volgde hem na zijn dood (13 Juni 1612) in Duitschland op. Keizer M. liet zich in het bestuur van zijn staten leiden door zijn eersten minister Klesl, die van een algemeenen kruistocht tegen de Turken droomde, en daarom tot matiging jegens de Protestanten ried.
De Katholieken werden hierdoor op een afstand gehouden; de Protestanten echter lieten zich niet winnen; niemand rekende meer met den keizer en de centrale rijksmacht was zwakker dan ooit te voren. Op aandrang van de leden van zijn huis liet de kinderlooze M. Ferdinand (den lateren Ferd. II) tot koning van Boheme (1617) en van Hongarije (1618) kronen. Zoo moest hij het nog aanzien, dat Mei 1618 in Boheme tegen koning Ferdinand een opstand uitbarstte, het begin van den gruwelijken dertig-jarigen krijg. M. stierf 20 Maart 1619.