Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Mannetjesvaren

betekenis & definitie

Mannetjesvaren - (plaat Boschbodem I, fig. 13), inheemsche varen, tot 1 M. hoog, met enkelgevind loof en diep-vindeelige slippen op korte, dicht geschubde stelen. De vruchthoopjes zijn door niervormige vliesjes bedekt. De meest gebruikelijke Latijnsche namen zijn: Aspidium filix mas, Lastraea f. m., Polystichum f. m., terwijl Dryopteris f. m. als de meest juiste geldt. Behalve als sierplant dient de M. ook als geneesmiddel, en wel de korte, dikke wortelstok, die gedroogd in den handel komt, en bezet is met de afgestorven resten der bladstelen.

Op de doorsnede is de wortelstok geelgroen en vertoont hij ongeveer 10 vaatbundels. De reuk is flauw, de smaak zoetachtig. De naam in de apotheek is Rhizoma filicis of Varenwortel. Hij moet worden ingezameld in het begin van den herfst van in ons land gekweekte planten en mag niet langer dan een jaar worden bewaard. Het voornaamste bestanddeel is filixzuur en filixlooizuur. Een extract is een zeer bekend middel om lintwormen te verdrijven, maar daar het vergiftigingsverschijnselen kan teweeg brengen, mag het alleen op medisch advies worden ingenomen.

< >