Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Koppensnellen

betekenis & definitie

Koppensnellen - aldus noemt men de bij verschillende stammen, inzonderheid in den Indischen Archipel bestaande of vroeger bestaan hebbende gewoonte om leden van andere stammen te overvallen met het doel, zich meester te maken van hun hoofd en dat mede te nemen en te bewaren. Dit gebruik is volgens Dr. G. A. Wilken een uitvloeisel van het geloof, dat die lichaamsdeelen de ziel van den verslagene bevatten en als fetis dienst kunnen doen, d. w. z. den bezitter allerlei hulp en bescherming kunnen verleenen; deze opvatting schijnt voor te komen bij de Olo-Ngadjoe-Dajaks in Z.-O. Borneo, de Land-Dajaks in Sěrawak, de Timoreezen, e. a. Bij de Toradja’s van M.-Celebes echter is, naar Dr.

A. C. Kruyt heeft aangetoond, de voornaamste drijfveer tot het snellen zich meester te maken van de z. g. „zielestof” (of magische kracht) die in het bijzonder in het hoofd huist; om den geest van den verslagene bekommeren deze stammen zich niet; niet onwaarschijnlijk is deze opvatting de meer primitieve. Het k. heeft vooral plaats bij zekere plechtige gelegenheden of belangrijke handelingen, bijv. kort vóór een huwelijk; verder om een gestorvene beschermgeesten of slaven mede te geven, waartoe het lijk wordt bijgezet met een aantal schedels, die hetzij reeds vroeger door hemzelf werden gesneld of op expresselijk gehouden sneltochten zijn buitgemaakt. Ook snelt men wel om zich in het hiernamaals slavinnen te verzekeren. Het k. bestaat meestal in een gewonen sluipmoord, dikwijls op ongewapenden, vrouwen en kinderen. De koppensneller zoekt zijn prooi niet uitsluitend onder vijandige stammen, maar overal buiten den eigen stam. Een rijke buit geeft aanzien, ook bij de vrouwen; de terugkeerende koppensnellers worden gewoonlijk feestelijk ingehaald; zij, die geen koppen hebben kunnen bemachtigen, worden echter met minachting bejegend. Een stam, waarbij gesneld is, acht zich verplicht wraak te nemen door ook een sneltocht te houden. Vrees voor deze weerwraak is een der redenen waarom de tochten meest in het geheim worden ondernomen.

De Zee-Dajaks van Sěrawak bewaarden de hoofden, zooals ze werden gesneld, en staken ze van tijd tot tijd lekkernijen in den mond om den geest gunstig te stemmen voor den bezitter en zijn stam. De Land-Dajaks roosterden de hoofden, boven een vuurtje, na er vooraf de hersenen te hebben uitgenomen. Terwijl het koppensnellen in ouden tijd zeer algemeen in den O.-l. Archipel schijnt te zijn geweest, waren in den laatsten tijd vooral nog enkele Dajakstammen, de Toradja’s van M.-Celebes, de Niassers, vooral op Z.-Nias, de bevolking van West-Ceram, van de Tanimbereilanden, de Béloneezen op Timor, en de meeste Papoea-stammen als koppensnellers berucht; onder den invloed van Gouvernement, Christelijke zending en Islam verdwijnt het gebruik hoe langer hoe meer. Litteratuur: Wilken in Bijdr. Kon. Instit.

Rks. V, Dl. IV (1889) en Kruyt in Versl. en Meded. Kon. Acad. afd. Letterk., 4e Rks. Dl. III (1899).

< >