Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kaste

betekenis & definitie

Kaste - (van het Portug. casta), geslacht, stam, soort, afgesloten erfelijke stand, waarvan men alleen door geboorte lid kan worden en die men alleen tengevolge van uitstooting verlaten kan. De naam werd het eerst door de Portugeesche veroveraars van O.-Indië voor de aldaar bestaande indeeling des volks in zoodanige erfelijke standen gebruikt. De oorsprong der indeeling in Kasten laat zich niet aanwijzen. In het Oosten bestaat die sedert overoude tijden.

Bij de Perzen bestond reeds ten tijde van Zoroaster de verdeeling in 4 K.: priesters of magiërs, krijgslieden, landbouwers en koop- en handwerkslieden. Inzonderheid echter in Egypte en Indië werd de verdeeling in K. aangetroffen : zij vormde daar den grondslag der maatschappelijke inrichting. De Brahmaansche Hindoes zijn volgens het wetboek van Manoe in vier K. verdeeld:

1. de Brahmanen, d. i. de priesters, 2. de Kshatriya’s of de heerschers, de baronnen, 3. de Waiçya’s of landbouwers, 4. de Coedra’s, de dienende klasse; deze laatste zijn verdeeld in vele (ongeveer 130) gilden, door de Europeanen mede K. genaamd, als visschers, lastdragers, herders, enz. Men ziet tegenwoordig in, dat het begrip „Kaste” meer toepasselijk is op deze laatste verdeeling (de dzjâti's), dan op die in de vier bovengenoemde groepen, die men eerder als „standen”, doch met het begrip van erfelijkheid kan aanduiden. Bovendien zijn in Indië vele en talrijke afdeelingen des volks, die buiten het eigenlijke Brahm. kastenstelsel staan, de zoogenaame Outcasts.