Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Geboorte

betekenis & definitie

Geboorte - 1) het ter wereld komen, het tijdstip, waarop het embryonale leven vervangen wordt door het zelfstandige leven. Het beloop van het proces der geboorte; van de uitdrijving dus van de vrucht uit de baarmoeder, wat men ook bevalling noemt, speelt zich als volgt af.

Bij den mensch is de vrucht in de 40ste week na de ontvangenis voldragen, en de bevalling heeft in het algemeen plaats tusschen den 270-280sten dag der zwangerschap. Omstreeks dezen tijd begint de baarmoeder der zwangere zich saam te trekken; deze elkaar steeds sneller opvolgende saamtrekkingen of weeën vangen aan bij het bovenste, gesloten gedeelte der baarmoeder en dringen zoodoende de vrucht (die nog door de eivliezen en de daarin vervatte vloeistof besloten is en gewoonlijk met haar lengte-as in de lengte-as der baarmoeder is gelegen) benedenwaarts, naar den baarmoederhals en den moedermond, die zich onder dezen aandrang allengs verwijden en uitzetten en tot doorlating der vrucht in staat gesteld worden. De eivliezen met hunne vochten en de vrucht vormen in den moedermond op dit tijdstip tezamen een gespannen elastische blaas, die onder de saamtrekkingen der baarmoeder steeds lager daalt en tot de langzame verwijding van den moedermond belangrijk bijdraagt; deze blaas, die in sommige gevallen kunstmatig moet worden geopend, scheurt bij normale bevallingen ten slotte onder den gedurigen aandrang, waarbij het daarin vervatte vruchtwater afloopt (afloopen van het water) en het voor de opening liggende deel der vrucht, in de meeste gevallen het hoofd, in den moedermond treedt; hiermede is de eerste periode der bevalling, die der opening, geëindigd, en vangt de uitdrijvingsperiode aan, gedurende welke de vrucht door de toenemende krachtsontwikkeling van het spierstelsel der baarmoeder steeds verder in de geboortewegen voortgeschoven en eindelijk uitgestooten wordt; dat dit niet dan betrekkelijk zeer langzaam geschiedt vindt zijn oorzaak in den bouw van het benedendeel van het vrouwelijk bekken, dat een soort kanaal vormt; de vrucht moet op haar doorgang door bedoeld kanaal, terwijl zij in gekromde ligging voorwaarts wordt geschoven, ietwat om haar lengte-as draaien, in zekere mate een spiraallijn beschrijven. Ook de buitenste deelen der bij de bevalling in werking tredende organen leggen het uittreden der vrucht nog eene, dikwijls zeer groote, belemmering in den weg, doordat zij ter doorlating zich zeer sterk moeten verwijden. Gedurende de uitdrijvingsperiode werken behalve de saamtrekkingen der baarmoeder ook de buikspieren en het middenrif, en in zekere mate het geheele lichaam der barende mede. Het schijnt daarbij eene in den bouw van het vrouwelijk lichaam begrepen noodwendigheid, dat het baren niet dan langzaam en met geweldige inspanning en krachtsontwikkeling, waarmee pijn verbonden gaat, geschieden kan, terwijl het bij de dieren over het algemeen, tengevolge van het bij deze ruimere bekken, snel en gemakkelijk plaats heeft. Nadat de baarmoeder ten slotte op de aangegeven wijze het kind heeft uitgedreven, doet zij nog de organen volgen, die gedurende de zwangerschap tot voeding en bescherming van de vrucht dienst deden, en die tijdens het baren merkbare veranderingen ondergingen, n.l. den moederkoek, de eivliezen en een deel van de navelstreng, tezamen de nageboorte geheeten; deze periode der bevalling wordt genoemd de nageboorteperiode. Het uitdrijven der nageboorte geschiedt op dezelfde wijze, door saamtrekking der baarmoeder en gaat evenzoo met smarten (na-weeën) gepaard; de moederkoek (placenta) wordt hierdoor eerst van de binnenzijde van het baarmoederslijmvlies losgemaakt, waarbij door de opzwellende vaten eenig bloed in de baarmoederholte wordt uitgestort; ten slotte wordt de koek benevens zijn aanhangselen uitgedreven, hetgeen binnen een half of heel uur na de bevalling plaats heeft.

Hiermede is de bevalling geëindigd en vangt de periode van het kraambed aan. — De bevalling, het baren zelf, is een physiologisch proces, een natuurlijke verrichting van het vrouwelijk lichaam, dat op deze verrichting berekend en gebouwd is. Voor een regelmatige geboorte is vereischte, dat het bekken en de overige bij de bevalling in werking tredende organen der barende regelmatig gebouwd zijn, dat de grootte der vrucht met de wijdte van het bekken overeenkomt, en dat de ligging der vrucht den doorgang toelaat en begunstigt. Werken deze voorwaarden mede en treden geen bijkomende stoornissen op, dan verloopt de bevalling, zoo al niet zonder smarten, betrekkelijk gemakkelijk en is zij binnen 3-12 uren afgeloopen. Zij kan echter een veel grooter tijdruimte vereischen, zonder nog bepaald onregelmatig genoemd te kunnen worden, b.v. wanneer bij gevorderden leeftijd der moeder door de verminderde veerkracht der betrokken organen de verwijding van den baarmoedermond, enz. een minder snel beloop heeft, en vooral ook wanneer een of meer der bovengenoemde voorwaarden niet aanwezig zijn; steeds wordt het overwinnen van den tegenstand, die het bevallen hierdoor ondervindt, zooveel mogelijk aan de natuur overgelaten, b.v. bij onregelmatig gebouwd bekken der moeder of bij ongunstige ligging der vrucht. Blijkt dit echter de natuur niet mogelijk, of vorderen andere omstandigheden de bespoediging der baring, dan moet de tegenstand door de kunstmiddelen der Verloskunde worden overwonnen, al naar de oorzaak van het oponthoud; in dit geval is de bevalling onregelmatig. Andere onregelmatigheden in de bevalling hebben betrekking op den tijd, dien de vrucht in het moederlichaam heeft doorgebracht; in dezen zin noemt men een bevalling, waarbij een vrucht van minder dan 17 weken ter wereld wordt gebracht, een miskraam; heeft de bevalling tusschen de 17de en 28ste week der zwangerschap plaats, dan spreekt men van een ontijdige bevalling (partus immaturus); een vroege bevalling noemt men de bevalling, die tusschen de 28ste en 36ste week geschiedt, wanneer de vrucht nog wel niet ten volle ontwikkeld is. Van een late bevalling (partus serotinus of retardatus) kan gesproken worden, als de baring na de 40ste week intreedt. Hierbij dient er rekening mede gehouden te worden, dat de moeder, op wier opgaven de berekening van den zwangerschapsduur hoofdzakelijk berust, zich ten opzichte van den juisten tijd der ontvangenis lichtelijk kan vergissen.

De uitdrukkingen misgeboorte, twee- en drieling, enz. hebben minder betrekking op de baring dan op het ter wereld komende. — Bij de g. komen een aantal veranderingen in het lichaam tot stand, die in verband staan met de plotseling veranderde levenswijze. De longen, die vóór de geboorte niet functioneerden, zetten zich plotseling uit, de ademhaling begint. Tegelijk daarmede komen bovenal veranderingen in den bloedsomloop tot stand als gevolg daarvan, dat het bloed nu plotseling door de longen gaat stroomen en daar ververscht wordt, in plaats van in de moederkoek. Zie BLOEDSOMLOOP, EMBRYO. — 2) g. worden veelal onderscheiden in a) wettige en onwettige (zie ECHTHEID) kinderen; b) g. van levende en levenlooze kinderen (zie DOODGEBOREN KIND). Zie omtrent achteruitgang van het geboortecijfer BEVOLKINGSLEER en GEBOORTESTATISTIEK. Het kind, waarvan eene vrouw zwanger is, wordt door de wet als reeds geboren aangemerkt, zoo dikwijls zijn belang zulks vordert. Dood ter wereld komende, wordt het geacht nooit te hebben bestaan (art. 3 B.W.). Ten einde voor de belangen van de ongeboren vrucht te waken, wordt soms een zgn. curator ventris benoemd (art. 403 B.W.). — Voor de geboorte aangiften, zie AANGIFTE, 3).

3) Wonderlijke of bovennatuurlijke van Jezus Christus. Eigenlijk geldt het wonderlijke niet de geboorte, maar de voorafgaande ontvangenis, n.l. uit den H. Geest. Deze wordt in de Evangeliën (Matth. 1, 2; Luk. 1, 2) voorgedragen en in de Christ. belijdenis ontwikkeld (Apost. Gel. Belijd.: ontvangen van den H. Geest, geboren uit de maagd Maria). J. is niet op natuurlijke wijze uit een aardsch, zondig ouderpaar geboren, maar uit de maagd Maria, die bevrucht is door den H. Geest. Deze leer bedoelt uit te drukken, dat J. geen zondig menschenkind is, zooals ieder ander, maar zondeloos; daarenboven niet een mensch zonder meer, maar onmiddellijk verbonden met God den Vader. Deze leer hangt nauw samen met die van de erfzonde en de verlossing en moet in verband daarmede worden beschouwd en gewaardeerd.
R. H. Grützmacher, Die Jungfrauengeburt. Vert.: Is Jezus op bovennatuurlijke wijze geboren? (Levensvr. IV. 5. 1909).