Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Houtteer

betekenis & definitie

Houtteer - de teer, welke als bijproduct wordt gekregen bij de verkoling (door droge destillatie) van hout tot houtskool in retorten. In tegenstelling tot de meer bekende koolteer, welke zwart is, heeft de h. een meer of minder heldere bruine kleur, en bovendien een zeer veel hooger gehalte aan water, zoowel vrij bovenstaand, als innig gemengd. De groote waarde van de bestanddeelen van de h. en het teerwater motiveeren voldoende de installatie van een condensatie-inrichting voor de bij de houtverkoling ontwijkende gassen. Uit 1 M3. beukenhout verkrijgt men rond 150 K.G. houtteerwater en 25 K.G. houtteer. — Het houtteerwater is de hoofdbron voor het azijnzuur of houtazijn, en voor den methylalkohol of houtgeest, welke beide producten er voor resp. ca. 10 en 2 % in voorkomen.

In tegenstelling met het koolteerwater, dat door zijn ammoniakgehalte alkalisch reageert, is dan ook het houtteerwater sterk zuur. Behalve genoemde stoffen bevat het in oplossing nog tal van andere organische zuren en stoffen, speciaal ook nog tot 0,5% aceton, welke later bij de verwerking in de ruwe houtgeest terecht komt, en hierin krachtig medewerkt bij haar toepassing als denatureeringsmiddel voor spiritus. Het houtteerwater wordt ter verwerking nogmaals gedestilleerd in koperen apparaten, en de zure dampen gebonden aan kalkmelk. De neutrale houtgeest passeert hierdoor ongehinderd, en wordt afzonderlijk opgevangen en verder gezuiverd, of ook als zoodanig verbruikt. Uit de ontstane azijnkalk wordt de houtazijn verkregen door destillatie met zwavelzuur. De echte h., gescheiden van het bovenstaande water, is eveneens uitgangsmateriaal voor waardevolle organische producten.

Zij wordt, evenals steenkolenteer, gedestilleerd, en levert daarbij in het bijzonder kreosoot en andere kresolhoudende vloeistoffen, die bijzonderlijk geschikt zijn voor het impregneeren van hout. Ook de ongedestilleerde h. wordt veel gebruikt voor het conserveeren (teeren) van hout, speciaal voor schuttingen en voor schepen, en van kabeltouw. Een zeer goeden naam geniet in dit opzicht de „Stockholmer teer”, en in het algemeen de teer afkomstig van beukenhout. Bij de destillatie van sommige dennensoorten ontstaat de kienolie, die als surrogaat voor terpentijn kan dienen, maar zich daarvan o. a. door haar hoogst onaangenamen reuk onderscheidt. Bij de destillatie van h. blijft de houtteerpek achter, die in kwaliteit boven die uit steenkolenteer wordt gesteld (scheepspek, schoenmakerspek).