Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kleur

betekenis & definitie

Kleur - Physiologische indruk, dien electromagnetische straling van zekere golflengte op het oog maakt. Deze indruk is tot een beperkt gebied van golflengten beperkt. De grootste golflengte, die wij nog als rood licht waarnemen, ligt tusschen 700 en 800 millimikron (u pi). Hierop volgen de verschillende kleuren van het spectrum, totdat bij de golflengte 400 n fi ongeveer in het violet de grens ligt van het zichtbare spectrum.

Wanneer een lichaam zoo sterk verhit wordt, dat het begint te gloeien, bevat het uitgezonden licht ook de verschillende golflengten van het zichtbare spectrum in meerdere of mindere mate. Beantwoordt de samenstelling van het uitgezonden licht aan die van het zonlicht, dan noemen wij het kleurenmengsel wit. Wordt b.v. een schijf, waarvan verschillende sectoren met spectraalkleuren gekleurd zijn, snel gedraaid, dan verkrijgt men den indruk van wit licht. Echter kan ook een kleurenmengsel van andere samenstelling dien indruk maken; door b.v. telkens twee complementaire kleuren te vermengen, kan men den indruk van wit verkrijgen. Volgens v. Helmholtz kan iedere kleurindruk worden teweeggebracht door drie spectraalkleuren, resp. in het roode, gele en blauwe deel van het spectrum gelegen, in bepaalde verhoudingen te vermengen. Naarmate de temperatuur hooger is, worden de kleinere golflengten in meerdere mate uitgezonden, waardoor het licht witter wordt (zie GLOEIEN, TEMPERATUURSTRALING). Verschillende lichamen, o. a. electrisch doorstroomde gassen, kunnen licht van bepaalde golflengten in veel sterkere mate uitzenden dan met de temperatuur van het lichaam overeenkomt; men spreekt dan van luminescentie. Lichamen, die niet zelf licht uitzenden, kunnen al of niet doorschijnend zijn.

Is het laatste het geval, dan is de k. van het doorvallende licht afhankelijk van het absorptievermogen van het lichaam. Worden bepaalde deelen van het spectrum geabsorbeerd, dan zal bij invallend wit licht het uittredende licht in het algemeen gekleurd zijn. Zulks is b.v. het geval met gekleurd glas, vloeibare oplossingen van kleurstoffen, enz. Aan den anderen kant kaatsen alle lichamen van het opvallende licht een deel terug, al of niet diffuus. Geschiedt de terugkaatsing diffuus, dan wordt aangenomen, dat het licht tot een zeer geringe diepte in het lichaam doordringt, alvorens te worden teruggekaatst. Bij deze indringing wordt het gedeeltelijk geabsorbeerd, waardoor het diffuus teruggekaatste licht een andere samenstelling heeft dan het invallende.

Dientengevolge zijn de voorwerpen bij opvallend wit licht in het algemeen gekleurd. Deze k. is echter geheel afhankelijk van de samenstelling van het opvallende licht. Verandert deze, dan zal ook de samenstelling van het diffuus teruggekaatste licht veranderen en daarmede de k. der voorworpen. Daaraan is het toe te schrijven, dat deze bij lamplicht een andere k. vertoonen dan bij daglicht. Is het opvallende licht homogeen, dan zullen lichamen, die dit licht niet terugkaatsen, onzichtbaar zijn. Sommige lichamen hebben de eigenschap zelf licht uit te zenden, wanneer er licht van een bepaalde golflengte op valt, welk verschijnsel den naam fluorescentie draagt.