Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Houtteelt

betekenis & definitie

Houtteelt - de leer, die zich bezig houdt met den aanleg en het onderhoud van woudboombeplantingen. In ’t algemeen komen voor houtteelt slechts die gronden in aanmerking, welke door ligging of geaardheid niet voor land- of tuinbouw bestemd kunnen worden. Zoo kunnen duinen, zandverstuivingen en hooge zandgronden gewoonlijk enkel beboscht worden. Zeer laag gelegen vruchtbare gronden kunnen vaak met voordeel tot griend aangelegd worden.

Ook worden wel beplantingen aangelegd ter verfraaiing (park, lanen, bij gebouwen), voor beschutting tegen den wind, voor het verkrijgen van een beter jachtveld. Om een goed inzicht te verkrijgen in de kennis van de houtteelt, moet men bekend zijn met de eischen en eigenschappen der verschillende houtsoorten, voornamelijk wat betreft de eischen ten opzichte van den grond en het klimaat, het bestand zijn tegen wind, vorst, droogte, het schaduwverdragend vermogen, de snelheid van groei, de vormontwikkeling der boomen, de lengte, welke bereikt wordt, het vermogen om zich voort te planten. Vóór dat tot aanleg van het bosch — door zaaien of door planten — wordt overgegaan, zal in den regel een voorbereiding van den grond noodig zijn, vooral wanneer het te bebosschen terrein bestaat uit woesten grond. Deze voorbereiding zal kunnen bestaan in een volle of gedeeltelijke grondbewerking (behakken of eggen, plantgaten maken, voortjes of strooken spitten, volspitten, ploegen), bij stuifzand in het vastleggen van het zand, bij te laag gelegen gronden in drooglegging door slooten en greppels, bij te armen grond in een bemesting met kunstmest of een vóórbouw van lupinen en landbouwgewassen. Bij aanleg van uitgebreide beplantingen, die vele jaren aanhouden, wordt vaak overgegaan tot het kweeken van de benoodigde plantsoenen in een eigen kweekerij. De aanleg van het bosch kan geschieden met één enkele houtsoort of wel als gemengd bosch.

Het onderhoud bestaat voornamelijk uit inboeten, verpleging van den grond, onderhoud der afvoerslooten en der wegen, bescherming tegen boschbrand, insekten en andere schadelijke invloeden; later, bij een dennenbosch gewoonlijk voor het eerst op ±15-jarigen leeftijd, bestaat het uit het herhaaldelijk uitdunnen van het bosch. Bij grienden bestaat het onderhoud uit een geregeld inboeten, terwijl de onkruidgroei hier door hakken of wieden moet worden bestreden. Eikenhakhout behoort bij eiken hak te worden ingeboet, terwijl de grond moet worden omgeplagd. Laanbeplantingen moeten worden gesnoeid. — Ned. litteratuur: G. C. Spengler, Handleiding voor boschcultuur; Mr. Alph. van Rijckevorssel, De Houtteelt, Handboek voor boschbazen ; A. J. van Schermbeek, Het Bosch ; G. E. H. Tutein Nolthenius, Handleiding voor het aanleggen en behandelen van grove-dennenbosschen; R. Meelker, Griendcultuur ; R. Meelker, Wegbeplanting.

< >