Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Duinen

betekenis & definitie

Duinen - zandheuvels, die door den wind bijeengewaaid worden op vlakten van los materiaal. Zij kunnen ook ontstaan op groote sneeuwvlakten, maar die d. hebben een kort bestaan. Veel belangrijker zijn de zand-d. Zij ontstaan als strand- of zeed. op vlakke, zandige zeekusten, waar de landwaarts waaiende wind voldoende sterk is, als landd. op binnenslands gelegen zandvlakten, vooral in woestijnen en als rivierd. op de zandige oevers van rivieren.

In Nederland komen rivierd. o. a. voor aan de oevers van den IJsel tusschen Zalk en Olst, tusschen Zwolle en Kampen (de zoog. Konijnenbelten), bij Zutfen (de Bronsbergen), langs de Maas tusschen Venlo en Mook, langs de Waal bij Rossum, enz. Landd. zijn algemeen op de hooge diluviale zandgronden in de Oostelijke helft van ons land; het Kootwijksche zand op de Veluwe is daarvan een algemeen bekend voorbeeld. De d.-reeks langs de Nederlandsche kust is een gedeelte van de keten, die zich met onderbrekingen uitstrekt langs de geheele Oostelijke Noordzeekust van Calais tot bij het Skagerak. Zij worden onderscheiden in de zeed. in engeren zin, die onmiddellijk aan het strand liggen en de daarvan door een vlakte gescheiden binnend. Op vele plaatsen is er aanleiding om in de zeed. nog weder onderscheid te maken tusschen een voorduin of zeelooper en een daarachter liggend hoogduin. Langs een groot gedeelte van onze kust zijn verscheiden strooken binnend. achter elkaar aanwezig, zoo bij Haarlem, Noordwijk en ’s-Gravenhage. De duinreeks bereikt bij Velsen een breedte van meer dan een uur gaans, is bij Schoorl en Bergen weinig minder breed, terwijl d. niet ver van daar bij Camperduin geheel ontbreken.

De Blinkert bij Haarlem geldt, met een hoogte van 60 M., als de hoogste top. Over het algemeen is de hoogte veel minder, gemiddeld wellicht een tiental Meters. Buiten ons land komen veel hoogere duinen voor; de gemiddelde hoogte der duinen langs het Kurische Haff is 40 M.; in de Sahara bereiken de duinen hoogten van 160 M.; die bij het Lebnor zijn vermoedelijk zelfs 180 M. hoog. De eerste aanleg van een duin is een kleine verhevenheid, een steentje, een schelp, een plant, waarachter het opgewaaide zand kan blijven liggen. Doordat het schildvormige hoopje zich achterwaarts met twee ooren verlengt, ontstaat daaruit een sikkelduin, barchaan of barkhaan. Deze regelmatige vorm kan alleen blijven bestaan als de wind voortdurend uit dezelfde richting waait. Anders ontstaan ronde heuvels, die zich tot reeksen aaneensluiten en waartusschen lagere deelen, de duinpannen en duinvalleien, liggen. De zandkorrels waaien tegen de zwakhellende, naar den wind gekeerde, zijde op en storten, boven gekomen en tegen den wind beschermd, aan de lijzijde neer.

Deze bezit de natuurlijke helling van los zand en is steiler dan de loefzijde. Bij zwakken wind wordt alleen fijn zand verplaatst en in een dun laagje op de lijhelling afgezet; bij toenemende windsterkte worden ook grovere zandkorrels meegevoerd. Zoo ontstaat in het duin gelaagdheid; de richting en helling daarvan komen overeen met de richting van de lijn-zijde van het duin en verandert dus met de windrichting; kriskrasgelaagdheid is daarom een algemeene eigenschap van alle d., in sterkere mate naar gelang de windrichting meer veranderlijk is. In het algemeen blijft de korrelgrootte van het materiaal die van fijn en grof zand; rolsteentjes van 2 en 3 m.M. zijn echter op de d. onzer heidevelden geen zeldzaamheid; betrouwbare onderzoekers spreken zelfs van steentjes ter grootte van 1 c. M., die door den wind verplaatst zouden zijn, terwijl in woestijnen bij storm het voortrollen van steenen ter grootte van een hand waargenomen is. De samenstelling van het duinzand wordt beïnvloed door den aard van het uitgangsmateriaal; langdurig windtransport heeft echter vernietiging van alle minder bestendige bestanddeelen tengevolge, zoodat kwarts meer en meer gaat overheerschen. Het zand van onze zeed. bevat schelpgruis, dat door oplossing in koolzuurhoudend regenwater en wederafzetting aanleiding geeft tot verkitting van de kwartskorreltjes. Ook oerbanken komen in de duinen voor, maar zij bereiken nooit den omvang van deze vormingen in diluviale zandgronden. Zoolang d. onbegroeid zijn, blijven zij aan verstuiving onderhevig; de duingebieden van onze hooge zandgronden worden in dit stadium gewoonlijk zandstuivingen genoemd.

Als de wind, zooals bij ons, meestal uit dezelfde richting waait, geschiedt de verplaatsing in de richting van den heerschenden wind, voor onze zeed. dus landinwaarts. De d. op de Kurische Nehrung verplaatsen zich ook landinwaarts, dus naar het haff toe; 6 dorpen zijn daarbij geheel begraven; de kerk van Kunsen stond in 1800 nog vóór het duin, lag omstreeks 1840 juist onder den hoogsten top en kwam in 1868 aan de achterzijde weer voor den dag. De landinwaartsche verplaatsing onzer zeed. blijkt ook uit het hier en daar voorkomen van laagveen als ondergrond der duinen; gewoonlijk is deze ondergrond het voormalige strand, dus zeezand met schelpen; het veen, waarop nu de d., bijv. van Voorhout liggen, lag aanvankelijk achter het duin en is overstoven. De verplaatsing was vroeger zeer sterk in de Landes, waar zij 20—25 M. per jaar bedroeg. Bij St. Paul de Léon in Bretagne zijn de duinen sedert het midden der 17e eeuw verwaaid met een gemiddelde snelheid van 9 M. per jaar over een afstand van meer dan 6 uur gaans. In Pommeren berekent men een jaarlijkschen teruggang van 10 M. Door beplanting met helm en bebossching gaat men verstuiving tegen. Ook zonder tusschenkomst van den mensch kan de oppervlakte begroeid raken en een laagje humus ontstaan; zulke humuslaagjes, als overblijfsel van vroeger begroeide oppervlakten, treft men algemeen in onze zandstuivingen aan; de planten zelf zijn door de nieuwe overstuiving te gronde gegaan.

De zeed. zijn ook onderhevig aan afslag door de zee. Bij storm gepaard met hoogwater wordt de buitenvoet der d. soms over een groote lengte weggeslagen en ontstaat in plaats van den naar zee hellenden voet een rechtopstaande wand. Groote nastortingen kunnen daarvan het gevolg zijn. In de kalme tijden tusschen twee stormen kan de geslagen wond weer min of meer genezen worden, doordat de wind opnieuw zand tegen den duinvoet opwaait. Op verschillende plaatsen van onze kust is echter de duinvoet blijvend teruggedrongen. In Ter Heide heeft men binnen 100 jaar driemaal een nieuwe kerk moeten bouwen en ook in Scheveningen is de tegenwoordige kerk, die nu vlak bij zee staat, gebouwd 1800 M. landinwaarts van de plek, waar de oude gestaan heeft.

Het eiland Rottum verplaatst zich onder de gezamenlijke werking van verstuiving en afslag voortdurend Oostwaarts. Om tijdig voorziening te kunnen treffen daar, waar zulks noodig is, moet daarom de toestand voortdurend worden nagegaan. Dit geschiedt door den Rijkswaterstaat, die de ligging van den duinvoet vaststelt ten opzichte van een vaste lijn, welke aangegeven wordt door, op 1000 M. afstand van elkaar, geplaatste, zoog. strandpalen. De plantengroei heeft onder den invloed van de zee een eigen karakter, de duinflora, en geeft in de pannen aanleiding tot veenvorming. Het duinwater dient voor de watervoorziening o.a. van Alkmaar, Amsterdam, Leiden, Den Haag en Delft.