Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hemert

betekenis & definitie

Hemert - (Paulus Van), Nederl. wijsgeer en theoloog, 1776—1825, studeerde te Leiden en Utrecht, was predikant te Baarn en Wijk bij Duurstede, waarna hij, aangevallen wegens onrechtzinnigheid, tot de Remonstranten overging en te Amsterdam tot hoogleeraar in de letteren en wijsbegeerte aangesteld werd. In 1796 nam hij als zoodanig ontslag, leefde een poos ambteloos te Emmerik en Amsterdam, totdat hij in 1818 in den Haag ’t ambt van Secretaris der Maatsch. van Weldadigheid aanvaardde. Hij wisselde brieven met Bonnet over het gebruik der Rede en haar gezag in den godsdienst, en publiceerde verschillende geschriften, die een vrijzinnige denkwijze openbaren. Zoo zijn verhandeling : Over het regt en de verplichting om in zaken van den Godsd. voor zich zelven te oordeelen, door Teijlers godgeleerd genootschap bekroond (1790), evenals een jaar later die Over de vraag : Of Jezus en de Evangelisten zich in hunne prediking en geschriften somtijds naar de toen heerschende volksbegrippen geschikt hebben, en in 1794 nog een Over de vraag : Zijn er goede gronden om Gode hartstogten en aandoeningen toe te schrijven.

Zeer verdienstelijk maakte v. H. zich door in ons land Kant’s leer te verbreiden (waarbij hij heftig door den bekenden filoloog Daniël Wijttenbach bestreden werd). Hiervoor schreef hij: Beginselen der Kantiaansche Wijsbegeerte (4 dln. Amst. 1796—98) en stichtte hij het Magazijn voor Kritische Wijsbegeerte en de geschiedenis van dezelve (6 dln. Amst., 1798—1803). Verder is nog te noemen zijn : Lektuur bij de ontbijt- en theetafel (1804—1808, 10 stukken).

< >