Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Helmholtz

betekenis & definitie

Helmholtz - (Hermann Ludwig Ferdinand von), Duitsch natuurkundige, geb. 1821 te Potsdam, studeerde te Berlijn in de medicijnen, werd in 1843 militair-geneesheer te Potsdam, in 1848 leeraar in de anatomie aan de Kunstacademie en assistent aan het anatomisch museum te Berlijn, in 1849 hoogleeraar in de Physiologie aan de universiteit te Koningsbergen, in 1855 hoogleeraar in de anatomie en physiologie te Bonn, in 1858 hoogleeraar in de physiologie te Heidelberg, in 1871 hoogleeraar in de physica te Berlijn, in 1888 directeur van de physikalisch-technische Reichsanstalt te Charlottenburg, en overl. 1894 in laatstgenoemde stad. H. vestigde zijn naam als wetenschappelijk man met het geschrift Ueber die Erhaltung der Kraft (Berl. 1847), gevolgd door een zeer bevattelijk geschreven werk Ueber die Wechselwirkungen der Naturkräfte (Koningsbergen 1854). Zijn werkje over den door hem uitgevonden oogspiegel verscheen in 1851. H,’s hoofdwerken zijn: Handbuch der physiol.

Optik (Leipz. 1856—66, 2de dr. 1886—96) en Die Lehre von den Tonempfindungen (Brunswijk 1862, 5de dr. 1896), twee werken, die op hun gebied baanbrekend hebben gewerkt. Verder heeft hij allerlei vraagstukken der mechanica, acoustiek, warmteleer, electriciteitsleer, meteorologie grondig behandeld en daarover nieuw licht verspreid. Ook zijn zijn metingen van de voortplantingssnelheid der gewaarwordingen langs de zenuwbanen te vermelden. — In de wiskunde heeft H. zich o. a. beziggehouden met de wijsgeerige grondslagen der meetkunde, waarbij hij voor het goed recht der niet-Euclidische meetkunde opkwam ( Uber die Tatsachen, die der Geometrie zu Grunde liegen, Braunschweig 1868, Uber den Ursprung und die Bedeutung der geometrischen Axiomen, Braunschweig 1884). Naast Riemann, die het probleem van de mogelijke ruimte-eigenschappen abstract-wiskundig heeft behandeld (Veler die Hypothesen, welche der Geometrie zu Grimde liegen) heeft H. in de bovengenoemde geschriften het ruimtevraagstuk van meer instruïtief-natuurkundige zijde aangevat. — Wijsgeerig is H. beïnvloed door Kant en Schopenhauer. Het kennen bestaat in een denkend verwerken van het materiaal der zinnel. waarneming en leidt tot een symbolische opvatting van de werkelijkheid. Einddoel der natuurwetenschap is de oplossing van alle uitwendig gebeuren in mechanika. Maar de mensch kan het mechanisme aan zijn zedelijke doeleinden onderwerpen. De causaliteitswet is a priori; de axioma’s der meetkunde zijn van empirischen oorsprong.

< >