Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gulden

betekenis & definitie

Gulden - (bij afkorting veelal aangeduid als f of fl. (florijn). De rekeningseenheid van ons muntstelsel (art. 1 Muntwet 1901), zilveren munt met een gehalte van 0,945 en een wettelijk gewicht van 10 gram; de middellijn bedraagt 28 m.M. (art. 6). De beeldenaar is: op de voorzijde het borstbeeld des Konings (der Koningin), tot omschrift voerende diens naam met de woorden Koning(in) der Nederlanden, op de keerzijde het wapen des Rijks met de Kon. kroon tusschen de waarde-aanduiding 1 G., tot omschrift voerende: Munt van het Koningrijk der Nederlanden, benevens het jaartal, het muntteeken en het muntmeestersteeken.

Op den rand de woorden : God zij met ons (art. 8). De gulden is tot ieder bedrag wettig betaalmiddel (art. 2).

De naam gulden schijnt te zijn ontleend aan oude hier te lande geslagen gouden munten, alle van 20 stuiver of 40 groot, n.l. het Dordtsche schild, den gouden florijn en den gouden Carolus. Van deze is de eerste de oudste. Zij werd in 1388 door Hertog Albrecht geslagen. De aanduiding van gulden voor deze munten ging ook over op den zilveren Carolus, in 1542 geslagen, toen ook ter waarde van 20 stuiver. Gulden was dus de aanduiding voor 20 stuivers. Tot 1681 werden geene nieuwe munten van die waarde meer geslagen. Inmiddels daalde de waarde der nieuwe muntstukken en zoo ook van den stuiver door muntverzwakking meer en meer ; de oude zware munten werden steeds hooger getarifeerd, zoodat de zilveren Carolus, van f 1 oorspronkelijk, in 1645 (toen de verzwakking vrijwel tot staan kwam) tot 1 gulden 15 stuivers in waarde was gestegen. De gulden was dus een rekenmunt, die zich van de muntstukken, oorspronkelijk als zoodanig aangeduid, had losgemaakt.

Bij resolutie der Staten van Holland van 25 Sept. 1681 werd tot aanmunting van guldenstukken besloten. Krachtens overeenkomst (het z.g. Gemeen Concert) met Gelderland, Utrecht en Overijsel van 1686 werd die gulden ook daar gangbaar. Een plakkaat der Staten-Generaal van 17 Maart 1694 verordende ten slotte, dat de gulden alom op denzelfden voet, als bij die overeenkomst was aangenomen, zou worden gemunt. Overeenkomstig de verzwakking, welke de munt, zooals boven gezegd, had ondergaan, bevatte deze gulden slechts 9,61 gram fijn zilver tegen 19 gram, welke de zilveren Carolus inhield. Dit gewicht aan zilver bleef voortaan steeds gehandhaafd, totdat het in 1839 in verband met den toen geldenden dubbelen standaard werd verlaagd tot 9,45 gr., dat de gulden ook thans nog inhoudt.

Ook in andere landen is de benaming gulden ter aanduiding van munten wel gebruikt voor de gouden munt, die in het Lat. florenus heette. De eerste floreni (fiorini d’oro) werden in 1252 te Florence gemunt, aan de eene zijde met het beeld van Johannes den Dooper, aan de andere met een lelie met het opschrift Florentia. Van dit opschrift of van de bloem (Lat. flos) stamt waarschijnlijk de naam Florenus af, waarvan men zich bij het gewone verkortingsteeken f. bedient. Daar deze florentijnsche munt door den handel zeer verbreid en wegens haar goed gehalte zeer gewild was, werd zij door vele vorsten met kleine onderscheidingsteekens in denzelfden vorm en gehalte geslagen. Vooral de Rijnsche keurvorsten sloegen zulke goudguldens (Rijnsche g.), van welke 8 op één ons, 64 op een mark gingen. Men sloeg ook stukken van 4, 2, ½ en ¼ goudguldens.

Sedert de 17e eeuw werd de goudgulden allengs door de dukaten verdrongen. De zilveren g. vond onder groote verscheidenheid in waarde in vele landen van Duitschland, in Zwitserland en Polen ingang. In 1748 werd in Oostenrijk de 20-guldenvoet ingevoerd, die in 1753, toen Beieren door een conventie dien had aangenomen, de conventievoet (Conventionsfuss) genoemd en in vele Duitsche landen overgenomen werd. De nieuwe Oostenrijksche g., in de eerste helft der 19e eeuw geslagen, die in 100 nieuwe kreuzers verdeeld wordt, staat tot de stukken van den 20-guldenvoet als 21: 20, zoodat 100 oude g. gelijk aan 105 nieuwe zijn. De Poolsche g. (Zlot), die in 30 groszy verdeeld werd, had de waarde van omstreeks 29 centen. Sedert 1841 zijn in Polen bij de wet de Russische roebels in koers gebracht.