Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Groote vergadering

betekenis & definitie

Groote vergadering - (1651), bijzondere vergadering der Staten-Generaal, van 18 Januari— 21 Augustus 1651 in de Ridderzaal op het Binnenhof te ’s-Gravenhage bijeengekomen. Het voorstel tot deze bijeenkomst was 12 Nov. 1650 (dus 6 dagen na den dood van Willem II) door Holland in de Staten-Generaal gedaan. De opzet was een bijeenkomst der volledige Gewestelijke Staten, zoodat men zonder ruggespraak besluiten nemen kon; de uitvoering bracht slechts breede deputaties der Zeven Gewesten in Den Haag, echter met volmacht om te handelen.

De gewone vergaderingen der Staten-Generaal duurden naast de Groote Vergadering voort. Doel van Holland, resultaat tevens der Vergadering, was verzwakking van den band der Generaliteit, waardoor Holland van zelf zijn overwicht op de andere provinciën kon doen gevoelen. Al wat provinciaal was, bleef buiten discussie; er werd dus slechts over algemeene belangen geconfereerd:

a. Unie, b. Religie en c. Militie.
a. De vraag was, eischt de Unie het Stadhouderschap of niet. Friesland en Groningen stonden het eerste voor, zich beroepende op artikel 9 van het accoord van 1579, dat aan de stadhouders de beslechting der geschillen opdroeg. De letter van de Unie van Utrecht was zeker niet op hun zijde. De meerderheid besliste dan ook in tegenovergestelden zin. Wat er nu in geval van geschil gebeuren moest, werd aan de toekomst overgelaten.
b. Holland wilde geen reactie op 1618; de besluiten der Dortsche Synode bleven van kracht, schoon niet onder garantie der Generaliteit: de provinciën zouden zelve handelen in deze materie. Voor de leus werden verder de plakkaten tegen de Roomschgezinden hernieuwd, c. Dit punt werd het meest ingrijpend geregeld; Holland wilde een herhaling van het gebeurde in 1650 voorkomen. Willem II had den aanslag op Amsterdam kunnen ondernemen krachtens zijn in het kapitein-generaalschap geïncorporeerd recht, troepen te verplaatsen naar eigen goedvinden, een bevoegdheid, die in oorlogstijd bijna van zelve sprak (in naam berustte dit recht bij den Raad van State). Dit recht „patenten” (= open brieven) uit te geven tot het verleggen van troepen, kwam nu aan de Staten-Generaal, met groote bevoegdheid voor de Provinciale Staten, die in het verplaatsen der troepen gekend moesten worden. Voorts werd in zake de militie bepaald, dat de militaire posten begeven zouden worden door de Staten van het Gewest, op wiens betaalsrol de troepen voorkwamen. Holland, dat de meeste troepen betaalde, had in deze bepaling een gemakkelijk middel om den op officiersposten belusten Utrechtschen en Gelderschen adel aan zich te verbinden. Na nog amnestie verleend te hebben wegens de gebeurtenissen van 1650, ging de vergadering uiteen, gesloten met een rede van den pensionaris van Holland Jacob Cats, die haar ook met een langwijlige toespraak geopend had.

< >