Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Holland

betekenis & definitie

Holland - 1) een Middeleeuwsch graafschap in het Westen van ons land ;

2) het belangrijkste gewest in de Republiek der Vereenigde Nederlanden ;
3) het koninkrijk van dien naam van 1806—1810; 4) een provincie van het koninkrijk Nederland. Het graafschap Holland is een der staatjes, die voortgekomen zijn uit het hertogdom Neder-Lotharingen. Het is in den loop der tijden door verschillende geslachten bestuurd, die aangeduid worden als:

le. Het Hollandsche huis van ± 900—1299 (Dirk I, Dirk II, Arnoud, Dirk III, Dirk IV, Floris I, Dirk V, Floris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VII, Willem I, Floris IV, Willem II, Floris V, Jan I) ;

2e. Het Henegouwsche Huis van 1299—1354 (Jan II, Willem III, Willem IV, Margaretha);
3e. Het Beiersche Huis van 1354—1433 (Willem V, Albrecht, Willem VI, Jacoba);
4e. Het Bourgondische Huis van 1433—1482 (Filips I, Karel I, Maria);
5e. Het Oostenrijksche Huis van 1482—1581 [Filips II, Karel II (V), Filips III(II)]. Oorspronkelijk was het gebied der Hollandsche graven beperkt tot den omtrek van Haarlem (Kennemerland). (Dirk I staat bekend als de stichter van het klooster Egmond). Onder zijn opvolgers werd dit gebied, voornamelijk door strijd, naar verschillende zijden uitgebreid. De tweede graaf kreeg er gebied in WestFriesland bij. Een latere, Dirk III, wist gebied bij de Merwede te veroveren, Holland ( = houtland) genaamd, welke naam later op het heele gebied van dit geslacht overging. Evenals zoovele andere leenmannen bekommerde hij zich weinig om de rechten van zijn leenheer. Zoo hief hij, tot groote ontevredenheid van den bisschop van Utrecht en van de kooplieden van Tiel, en tegen den zin van den keizer, zijn leenheer, tol op de Merwede. Een keizerlijk leger, daarom tegen hem afgezonden, wist hij te verslaan bij Vlaardingen (1018).

Ook met zijn naaste buren lag het graafschap voortdurend overhoop ; in het Oosten met den bisschop van Utrecht, wiens — oorspronkelijk veel grootere — macht snel afnam; in het Zuiden met den graaf van Vlaanderen over Zeeland bewesten Schelde ( = Zeeland ten Zuiden van de Oosterschelde), waardoor toenmaals een voorname handelsweg ging; en in het Noorden met West-Friesland. Over het algemeen was de strijd om het bestaan in dit gebied moeilijk. Overstroomingen teisterden herhaaldelijk in de 12e en 13e eeuw de bewoners. Een belangrijke verbetering werd daarin gebracht, toen de bewoners (vooral de kloosterlingen) begonnen met dijken aan te leggen, zoowel zeeals rivierdijken. Het ontstaan van waterschappen was hiervan het gevolg. Aan die minder gunstige levensomstandigheden is het zeker toe te schrijven, dat reeds in de 12e eeuw melding gemaakt wordt van emigratie naar „Oostland”: Noordwestelijk Duitschland en Brandenburg. Aan de groote gebeurtenis der Middeleeuwen, de Kruistochten, hebben ook de bewoners van dit graafschap deelgenomen. Met name is bekend de tocht van 1217, onder aanvoering van graaf Willem I, die leidde tot het beleg van Damiate.

Na den dood van Dirk VII (1203) kwam voor het eerst de vraag ter sprake, of in Holland ook een vrouw mocht opvolgen, m. a. w. of het een zwaardleen of een spilleleen was. De broeder van Dirk won het pleit tegen diens dochter. Graaf Willem II (1234—1256) werd tijdens den in Duitschland heerschenden burgeroorlog tot Roomsch koning gekozen. Hij sneuvelde tegen de West-Friezen, kort voordat hij door den paus gekroond zou worden. Van meer beteekenis was zijn zoon Floris V (1256—1296). Buiten Holland wist hij grooten invloed te verkrijgen in het Sticht (strijd tegen Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden) en in West-Friesland, dat door een geweldigen watervloed in 1287 van Oostelijk Friesland gescheiden werd. Daar richtte hij, om de bewoners te bedwingen, sterkten op, o. a. in Medemblik. Door in den Limburgschen successiestrijd partij te trekken voor Jan I van Brabant werd hij door dezen ontslagen van leenhulde voor de Merwedestreek.

In zijn buitenlandsche politiek stond Floris eerst aan de zijde van Engeland ; later, toen Brugge en Mechelen in plaats van Dordrecht het stapelrecht voor de Engelsche wol hadden gekregen, aan die van Frankrijk. In Holland had Floris veel vijanden onder de edelen. Zij konden het hem niet vergeven, dat hij zich door zijn bevoorrechting van burgers en boeren tot „der keerlen god” had gemaakt. De Engelsche koning Eduard I dreef hen tot een samenzwering en in 1296 viel Floris als hun slachtoffer. Zijn plotselinge dood dreigde een oogenblik voor het graafschap noodlottig te worden. Door de krachtige hulp van Wolfert van Borselen gesteund, wist Floris' zoon de rust en orde te herstellen. De eerste jaren van diens opvolger uit het Henegouwsche huis werden verontrust door een opstand in Zeeland en door een inval der Vlamingen, die bijna het geheele graafschap korten tijd in hun macht kregen. Dank zij het krachtdadig optreden van Willem van Oostervant, den verdediger van Zierikzee, van Witte van Haemstede (Manpad) en Nicolaas van Putten ontkwam Holland ook aan dit gevaar.

Onder Willem III eindigde de strijd met Vlaanderen over Zeeland bewester Schelde. Bij verdrag kreeg de graaf van Holland dit gebied in vollen eigendom (1323). Zijn bijnaam „de goede” heeft Willem III verdiend door de zorg, die hij besteedde aan de welvaart en vooral aan het handhaven van de rust in zijn landen. In 1315 riep hij een vergadering bijeen, niet alleen van edelen, maar ook van afgevaardigden der steden, de oorsprong der latere staten-vergaderingen. Hij was ook de eerste, die beden vroeg. De huwelijken zijner dochters, resp. met een Duitschen keizer en met een koning van Engeland, bewezen, welk aanzien zijn geslacht genoot. Na den dood van zijn zoon (Willem IV) beleende de keizer zijn vrouw Margaretha met deze gewesten. Maar ook de Engelsche koning maakte er aanspraak op.

Hieruit ontstond een verwarring, die leidde tot de vorming van twee partijen, Hoeken en Kabeljauwen. De eerste was wel voornamelijk, doch niet uitsluitend de partij der edelen, de tweede vooral die der steden. Margaretha’s zoon Willem V, werd weldra het hoofd der Kabeljauwen, zij zelf dat der Hoeken. Van de verwarring trachtten ook Friesland en Utrecht te profiteeren, en, tot overmaat van ramp, kwam een pestziekte, de beruchte Zwarte Dood, de bevolking teisteren. In 1354 sloten moeder en zoon een verdrag, waarbij zij Holland en Zeeland tegen een bepaalde som aan hem afstond. Toen Willem kort daarna krankzinnig werd, trad zijn broeder Albrecht als verbeider op. In deze periode namen de steden al de voornaamste plaats in Holland in. De invloed der burgers op het stedelijk bestuur breidde zich gestadig uit: zij kregen het recht burgemeesters te benoemen; de grondslag werd gelegd voor de vroedschap ; de steden werden al meer en meer geregeld geraadpleegd in regeeringszaken en namen naast den adel deel aan de dagvaarten.

Als de voornaamste mag Dordrecht genoemd worden. Amsterdam begon op te komen. Daarnaast waren ook Enkhuizen, Hoorn, den Briel, Schiedam en Rotterdam al handelsplaatsen van beteekenis. De haringvangst leverde velen een bestaan op ; de industrie, vooral de lakennijverheid breidde zich gestadig uit, en daardoor ontwikkelde zich het gildenwezen, dat door de gildenbewegingen de stedelijke besturen en de landsregeering, vaak groote moeilijkheden bezorgde. Albrecht voerde ook strijd tegen de Friezen, maar zonder succes. Wel verslond deze strijd veel geld, tot groot nadeel van Holland, dat ook nog telkens geteisterd werd door Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. De laatste uit het Beiersche huis was gravin Jacoba (vrouw Jacop). Haar regeering was een aaneenschakeling van moeilijkheden.

In het begin van haar regeering werd zij feitelijk op zijde geschoven door haar oom, Jan van Beieren, elect van Luik (f1425). Bij zijn dood liet deze zijn rechten op Holland, Zeeland en Henegouwen aan Filips van Bourgondië na, die nu tegenover Jacoba kwam te staan. Dapper heeft zij zich geweerd, maar het land heeft door dien strijd weer geweldig geleden. In 1428 werd de Zoen van Delft gesloten. Jacoba behield toen nog slechts den schijn van haar rechten, en in 1433 deed zij ook daarvan afstand. Tijdens haar regeering werd Holland door een zware ramp getroffen, n.l. den St. Elisabethsvloed (18/19 Nov. 1421), waardoor de Biesbosch ontstond en tal van menschen om het leven kwamen. Na 1433 begon de Bourgondische periode.

Bij de vorsten uit dit huis valt duidelijk het streven waar te nemen, om de verschillende deelen van hun gebied, die eeuwen op zich zelf gestaan hadden, tot meerdere eenheid te brengen en daarvoor hun vorstelijke macht te vergrooten. Het eerste plan bracht verwijdering tusschen volk en vorst, daar de privilegiën er door bedreigd werden. Om die centralisatie te bevorderen, werd meer eenheid in de rechtspraak gebracht. Zoo werd in Holland het Hof van Holland opgericht, waarbij men in hooger beroep kon gaan van de lagere rechtbanken. Tevens werd het oude Germaansche recht meer en meer vervangen door het Romeinsche. Voor een beter beheer der financiën werden rekenkamers ingesteld. Het bijeenroepen der Algemeene Staten moest het gevoel van saamhoorigheid versterken. De Orde van het Gulden Vlies (1430) diende om den adel aan den vorst te verbinden.

In de stedelijke regeeringen kwam het bestuur meer en meer in handen van de burgemeesters, terwijl de schout en schepenen alleen met de rechtspraak belast bleven. Een aantal aanzienlijke burgers vormden een raad (vroedschap), die in belangrijke gevallen geraadpleegd werd. Dit deel der burgerij werd door de Bourgondiërs sterk bevoorrecht, en zoo werd de grondslag gelegd voor het oligarchisch bestuur, dat later zoo kenmerkend was voor het geheele regeerstelsel der Republiek. Van de algemeene welvaart, die in den Bourgondischen tijd hier opbloeide, kreeg ook Holland zijn deel. Een groote weldaad voor de bevolking waren de orde en rust, die na de eindelooze twisten der vorige eeuwen hoog gewaardeerd werden. De dankbaarheid van het toenmalige geslacht sprak zich uit in den eerenaam „den Goeden” aan Filips gegeven. Scherp stak bij zijn regeering die van zijn zoon Karel af, wiens voortdurend oorlogvoeren zware lasten op de bevolking legde. De ontevredenheid daarover openbaarde zich tijdens de regeering van zijn dochter Maria: haar werd het GrootPrivilege afgedwongen (1477), dat voor alle staten gold, gevolgd door speciale groot-privileges voor enkele gewesten, o. a. voor Holland en Zeeland.

Het absolutisme werd hierdoor natuurlijk danig geknakt. Maria stierf in 1482. Haar gemaal Maximiliaan werd nn regent voor hun zoon Filips, met wien het Oostenrijksche huis begint. In dezen tijd (1492) eindigden de Hoeksch-Kabeljauwsche twisten. Gedurende de laatste jaren stond aan het hoofd der Hoeken jonker Frans van Brederode, naar wien dit gedeelte van den strijd de Jonker-Fransenoorlog heet. Terzelfder tijd had in West-Friesland een hongeroproer plaats van het z.g. Kaas- en Broodvolk. Na den dood van Filips den Schoonen werd Maximiliaan opnieuw regent voor zijn kleinzoon Karel.

Zijn dochter Margaretha van Savoye werd landvoogdes. In 1516 aanvaardde Karel zelf de regeering. (Zie verder NEDERLAND.) Litt.: Annales Egmundani; Chronicon Egmundanum; M. Stoke, Rijmkroniek; Beka, Kroniek ; v. Mieris, Charterboek ; Oorkondenboek voor Holland en Zeeland, ed. v. d. Bergh; Hamaker, Rekeningen der grafelijkheid van Holland en Zeeland 1876; Historie der gravel, regeering in Holland door v. H. (Pt. de la Court); P. Scriverius, Oude en Nieuwe beschrijving van Holland, ’s-Grav. 1667; G. v. Loon, Aloude historie van Holland, ’s-Grav. 1734 2dln. ; J. C. de Jonge, Diplomata quaedam Hollandiae et Zeelandiae; Th. v. Riemsdijk, De tresorie en kanselarij van de graven v. Holland en Zeeland uit het Heneg. en Beiersche huis, ’s-Grav. 1908; K. v. Richthofen, Die älteren Egmonder, Berl. 1886; J. H. Gosses, De vorming van het graafschap Holland, ’s-Grav. 1916; J. M. v. Hemert, Korte levensbeschrijving der Holt. graven, Gor. 1749 ; J. v. Bolhuis v. Zeeburgh, Over de gesch. der eerste graven Holl. huis, Leiden 1870; C. Sattler, Die fländr.-holl. Verwicklungen unter Wilh. v. Holl. (1248—1266), Gött. 1872 ; H. Obreen, Floris V, Gent 1907; W. S. Unger, De levensmiddelenvoorziening der Holl. steden in de Middeleeuwen, A’dam 1916; H. W. Tydeman, Verhand, over de Hoeksche en Kabelj. partijschappen, Leiden 1816; J. C. de Jonge, Verhand, over den oorsprong der Hoeksche en Kabelj. twisten, Leiden 1817 ; De Oorlogen van hertog Albrecht v. Beieren met de Friezen, Utr. 1869 ; Fr. Schneider, Herzog Johan v. Bayern, Berlin 1913; Fr. Löher, Beiträge zur Geschichte der Jacobäa v. Bayern, München 1867 ; Id., Jacobäa v. Bayern und ihre Zeit, 2 dln. Nördl. 1862—69 ; Fr. de Potter, Gesch. v. Jacoba v. Beieren, Brussel 1881; Th. v. Riemsdijk, De opdracht van het Ruwaardschap van Holl, en Zeel, aan Philips v. Bourgondië, A’dam 1906; R. v. Marie, Le comtó de Hollande sous Philippe le Bon, La Haye 1908. — Over Holland (het Koninkrijk), zie LODEWIJK NAPOLEON.