Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gouda

betekenis & definitie

Gouda - Sinds de dagen van Floris V is Holland tusschen het IJ en de groote rivieren vast land geworden, bevestigd door twee dijken. De Zuidelijke boog slechts op één plaats naar binnen, namelijk langs den IJsel tot voorbij de Gouwe, de Noordelijke ging diep het land in langs de Vecht tot Utrecht. Bij den dam in de Gouwe kwamen de wegen vanuit het N.O. over Amsterdam-Haarlem en over Utrecht-Oude Gein samen. G. werd de groote Zuidelijke poort van Holland en kreeg een grafelijken tol, evenals Haarlem. ± 1400 werd het onder de zes groote steden van Holland geteld, boven Rotterdam, ja, eerst zelfs boven Amsterdam.

Het oudste deel der stad moet liggen bij de oude sluis, waar aan den Oostkant nog de fundamenten van het oude kasteel in den dijk zitten, naast en onder den korenmolen „het Slot”, en waar, in den Bloemendaalschen polder, al vroeger het gehucht „de oude Gouw” moet ontstaan zijn. Verder heeft G. zich uitgebreid, meer langs de beide armen van de Gouwe. Eerst telde het, wegens zijn zuiver water, veel bierbrouwerijen. In de 16e eeuw worden er zelfs 148 vermeld. Bier werd er vooral geëxporteerd naar Vlaanderen. Na ± 1530 ging de brouwerij achteruit. Ook vond men hier een bloeiende lakenindustrie. Misschien heeft de welvaart mee gelegenheid gegeven, om de ontzaglijke St.

Janskerk met hare beroemde glazen van Gebr. Crabeth en het sierlijke half-gotische stadhuis te bouwen, gefundeerd op een groot houten vlot. Later, toen het Rotterdamsche bier voorop kwam, en het tabak rooken in de mode geraakte, ging men het zoeken in de pijpenfabrikatie naast lakenweverij, bombazijn- en karsaaifabrikatie en messenmakerij. In de 18e eeuw moet G. wel 370 pijpenmakerijen bezeten hebben en aan dien tijd herinneren dan ook nog verscheidene deftige huizen in het centrum der stad en lange rijen kleine arbeiderswoningen in den nieuwen uitleg van de 17e eeuw. In den Franschen tijd heeft G. veel geleden, en nog lang daarna, b.v. in 1835 gold het voor de armste stad van Holland, ofschoon door de openstelling en verbetering van den weg over Aar en Amstel het doorgangsverkeer weer betere kansen kreeg. Nadat echter in 1855 de Rijnspoorweg van Utrecht naar Rotterdam geopend was, braken er weer betere dagen aan; de industrie ging weer vooruit; o. a. werd toen de bekende stearine-kaarsenfabriek opgericht, die later meermalen vergroot is; ook bestonden er sedert eenigen tijd (waarschijnlijk sinds den Belgischen opstand) verscheidene garenspinnerijen. Bovendien trok het — wat nu wel vreemd klinkt — om zijn gezonde lucht en zijn goedkoope levenswijze nog al renteniers. Van de algemeene opleving van Holland na 1870 heeft G. vervolgens zijn deel gekregen.

De vaart werd er steeds drukker, zoodat er plannen bestaan om een nieuwe, grootere sluis te bouwen (die dan de derde zou zijn). De Gouwenaars hopen natuurlijk, dat die niet te ver buiten de stad zal vallen, want G. profiteert nog steeds van het oponthoud der schippers, dat dikwijls 24 uren duurt. Eigen scheepvaart heeft G. intusschen nog niet zeer veel gekregen; de voornaamste reederij is de N.V. „De IJsel”, die geregelde stoombootdiensten onderhoudt op Rotterdam, Utrecht, den Haag en Delft en er ook een opgericht heeft van Rotterdam op Kampen. Het spoorwegverkeer is zeer sterk toegenomen, nadat in 1885 de lijn naar Den Haag geopend is. De industrie is zeer belangrijk geworden; alleen de Kon. Stearine-kaarsenfabriek telde in 1913 al 643 beambten en werklieden, welk getal in de eerste jaren van den oorlog nog wel heel wat toegenomen zal zijn, maar door de K. v. K. niet in haar verslag is opgegeven. De pijpenindustrie, hoewel nu nog geconcentreerd in weinige fabrieken, is ook weer groot geworden; zij werkte met gewone Gouwenaars nog voor Nederland en met allerlei kunstpijpen (geëmailleerde doorrookers, plateelpijpen, enz.), meest voor ’t buitenland. Daarnaast maken de pottenbakkerijen en aardewerkfabrieken nog een goed figuur, ofschoon ze in den oorlog veel last hadden, o. a. met de Goudsche bloempotten.

De plateelbakkerij heeft een reputatie verkregen tot ver over de grenzen. Eenige textielindustrie. Verder heeft de stad natuurlijk nog tabak- en sigarenfabrieken, ook een stoomoliefabriek, eenigen scheepsbouw, enz., en een fabriek voor kaasstremsel. De kaasmarkt is van ouds van groote beteekenis; in 1913 bereikte ze een totaal van bijna 1½ millioen K.G. (in 1909 nog geen millioen), terwijl 1915 het bijna tot 1.6 millioen bracht! Belangrijk zijn ook nog in de eerste oorlogsjaren de varkensmarkten geweest. Bijzonder mooi is G. nog niet geworden, al heeft het zijne schilderachtige grachten als alle Hollandsche steden; wie het bezoekt, moet niet verzuimen den prachtigen beker van Jacoba van Beieren op het Stadhuis te bezichtigen. In 't Plantsoen bevindt zich het weinig fraaie monument der Houtman’s. In de kerk is het graf van Coornhert. Litt.: C. de Lange van Wijngaerden, Gesch. van Gouda (1817).