Goldschmidt - 1) Ludwig, Duitsch wijsgeer, geb. 1853, wonend te Gotha, is een streng Kantiaan, die van een vervorming van Kant’s leer niets weten wil en (tegenover Paulsen) de onmogelijkheid eener metafysika staande houdt. Hij schreef o. a.: Kant und Helmholtz (1898); Kantkritik oder Kantstudium (1901); K. über Freiheit, Unsterblichkeit, Gott (1904); K. u. Häckel (1906).
2) Meïr, Deensch schrijver, geb. 1819 te Vordingborg, gest. 1887 te Kopenhagen, schreef romans, novellen en tooneelstukken, waarin hij steeds psychologische studies trachtte te geven en het causaal verband en de regelmatige orde van het wereldgebeuren wilde doen uitkomen. Hij stichtte verschillende tijdschriften, o. a.: „Corsaren” (1840), een spotblad van grooten invloed. Zijn voornaamste werken zijn de novellen En Jöde (een Jood) 1845, Arvingen (de erfgenaam) 1867, Ravnen (de raaf) 1869, de roman Hjemlös (zonder huis) 1857, het tooneelstuk Rabbien og Ridderen (de rabbijn en de ridder) 1869.
3) Oliver, 1728-1774, Eng. dichter en schrijver, zoon van een onbemiddeld plattelandsgeestelijke, werd door een bloedverwant in staat gesteld te Dublin in de godgeleerdheid te studeeren, tegen zijn zin. Hij werd echter nooit geestelijke. In 1752 ging hij naar Edinburg, om zich aan de hoogeschool aldaar tot arts te bekwamen; lust tot reizen dreef hem van hier naar Leiden, waar hij zich een jaar met schei- en ontleedkunde bezighield; hoewel geheel van middelen ontbloot, zwierf hij daarop eenigen tijd door Vlaanderen, Frankrijk, Duitschland en Zwitserland, en won voornamelijk met fluitspelen zijn onderhoud; daarna ging hij naar Italië, keerde in 1756 naar Engeland terug, werd bediende bij een apotheker, beproefde zich te Londen als arts te vestigen, echter zonder gevolg, werd daarna onderwijzer en begon in tijdschriften te schrijven. Zijn Enquiry into the present state of polite learning in Europe (Lond. 1759), werd gunstig ontvangen en daarna wijdde hij zich geheel aan de letteren, en verschenen achtereenvolgens: The Citizen of the world, oorspronkelijk zijn Chinese Letters (1762); het gedicht The Traveller (1764); de roman The Vicar of Wakefield (1766); The deserted village (1770) eveneens een gedicht; hij schreef ook eenige voortreffelijke blijspelen: The good-natured-man (Lond. 1768) en She stoops to conquer (1773). Van zijn overige werken moeten vermeld: History of England (1771), Roman history (1769), History of Greece (1774).
Niettegenstaande al zijn gebreken — zijn ijdelheid en lichtzinnigheid — had G. een zeer beminnelijk karakter. Zijn warm hart, zijn spontane humor spreken uit zijn werken. Hij was de vriend van groote mannen als Burke, Johnson, die hem bewonderden, al werd hij vaak bespot. Uitgaven: J. W. Gibbs, Lond. 1884-’86, 5 dln.; P. Cunningham, Lond. 1854; H. A. Dobson, Goldsmith (1889).