Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 03-01-2019

Gevoel

betekenis & definitie

Gevoel - Het woord „gevoel” heeft verschil-lende beteekenissen. 1) waarneming door tasten(den pols voelen), 2) een duister en onbepaaldvoorstellen (men voelt een fout in een betoog,zonder die nog te kunnen aangeven), 3) een toe-stand van lust of onlust. Dezen laatsten zinneemt de nieuwere psychologie aan, wanneerzij het g. als besef van een „subjectieven toe-,stand” plaatst tegenover de zinnelijke gewaar-wording als bewustzijn van iets „objectiefs”,een ruimtelijk „voorwerp”. Tot ± 1750 onder-scheidde men in het zieleleven slechts het ken-en begeervermogen (voorstellen en streven,denk. n en willen.). Na Sulzer en Tetens en vooraldoor den invloed van Kant werd men meeralgemeen opmerkzaam op hot eigenaardigewezen van het gevoel. Allen erkennen dat het g.een inhoud hebben moet en dus vast zit aan dtvoorstilling van iets objectiefs (b.v. smaak vaneen spijs, vreugde over een tijding), hoewel hettegi nover dien voorgestelden inhoud een zekerezelfstandigheid vertoont (dezelfde spijs kan opverschillende momenten, bv. na honger of ver-zadiging verschillende lust- of onlust geven).Over de verhouding tot het streven bestaat noggroote oneenigheid.

Ongetwijfeld hangt het gnauw samen met het streven en is zonder ditniet te begrijpen. Dit laatste kan niet verklaardwordt n uit de lust en de voorstelling (vooruitvoorgestelde lust is doel van alle streven). Hetstreven is in laatste instantie gericht op iets,wat „behoort” verwerkelijkt te worden. Hetgevoel zegt nu als ’t ware: „het voorhandene isof is niet, zooals het behoort te zijn.” Het isaan het gegevene gebonden, onvrij, en wijstalleen aan of een eisch al of niet vervuld is.Zijn grondvormen zijn dus: bevrediging of on-bevredigdheid. Het is zeer moeilijk, de over-weldigende veelheid der gevoelens, die vaakzeer samengesteld zijn en onderling ver uiteen-loopen (lust aan drank en aan een kunstwerk,kiespijn en berouw) goed te beschrijven, teordenen en in hun ontwikkeling te verklaren.In ’t algemeen onderscheidt men lagere (ele-mentaire) en hoogere (ideëele) gevoelens, alnaar ’t g. meer door zinnelijke gewaarwordin-gen of door voorstellingen bepaald wordt. Menkrijgt dan: 1) gewaarwordingsgev.; 2) instinct-gev. (in verband met de instandhouding vanindividu en soort, voeding, zelfbehoud, voort-planting); 3) kultuurgevoelens (aesthetische,logische, ethische, religieuse). Deze alle bestaanechter geenszins naast en onafhankelijk vanelkaar, maar zijn onderling nauw verbonden.Zij ontwikkelen zich met elkaar; de hoogerewortelen in de lagere. Door het gelijktijdigaanwezig-zijn van verschillende gev. in één zielontstaat als resultante een „stemming”, waar-toe zoowel het lichamelijke in het levensgevoel(ademhaling, bloedsomloop etc.) als het geeste-lijke (toorn, vreugde, door voorstellingen ver-wekt) zijn bijdragen levert.

De g. smelten samen,ondersteunen en versterken elkaar of heffenelkaar op. Yan groot gewicht is hier o.a. I.het contrast (lust wordt betrekkelijk sterkergevoeld na onlust of zwakkere lust, — en zooook met onlust; II. de afstomping (veelvuldigeherhaling derzelfde g. leidt tot verzwakkingvan hun sterkte en frischheid, daar ook hetelement van verbazing, dat in alle meer leven-dige g. ligt verloren gaat. Bij de hoogste ideeëleg. echter bewerkt herhaling een dieper wordenvan het g., dat zich over een steeds grooterenkring van voorstellingen verbreidend, aan rijk-dom en innigheid wint, wat het aan frischheidverliest); III. De expansie, waardoor g. van grootuitstralings(irradiatie)vermogen zich van uit devoorstellingen, waarmee zij oorspronkelijk ver-bonden waren, uitstrekken over de met dezevoorstellingen geassocieerde (bv. liefde en haatvan de voorst, van bepaalde personen gaan overop allerlei, wat met deze personen samenhangt).Een groote rol speelt deze expansie o.a. bij hetautoriteitsgeloof. De zinnelijke gewaarw. (kleu-ren, geluiden, reuk, smaak, tact, beweging,vitaliteit) hebben een zwakkeren gevoelstoon,naarmate de gew. een hoogere beteekenis voorhet kennen der wereld (objectiveeringskarak-ter) hebben. Die gevoelstoon is dus het zwakstbij de zoog. hoogere zinnen, gezicht en gehoor.Daarentegen ontstaat hier een andere gevoelig-heid, die niet de afzonderlijke gew. maar de ver-eeniging daarvan geldt en zich openbaart inde elementaire aesthetische gevoelens (harmo-nie en proportie, gestalte, rythme) als lust aaneen aanschouwelijke eenheid in een aanschouwe-lijke veelheid. De instinctg. betreffen de instand-houding van het leven van individu (zelfge-voel, eigenliefde) en de soort (sexueele drift, liefde tusschen.ouders en kinderen, neiging tofstamgenooten, etc.). Zoo ontwikkelen zich o.atrots, ijdelheid, medelijden. De grenzen tegenoverde kultuurg. zijn onzeker en vervloeiend.

Bijhet egoïstische zelfgevoel sluit zich bv. aan(door ethische motieven)r het eergevoel, bijde instinctliefde: g. van achting en eerbied.Onder de aesth. g. verdienen opmerking d,gemengde g. bij de opvatting van het verhevene,komische, tragische. Als intell. g. noemen we:het logische g., het evidentiegevoel (met dentwijfel), het subjectieve waarheidsg. (geloof).Is het religieuse g. in zijn laagsten vorm nietveel meer dan vrees voor natuurmachten, ophoogere trappen staat het in nauwe verbindingmet het ethische. Wij beseffen daarin onzafhankelijkheid, ook bij het hoogste wat wijals menschen bereiken kunnen. Vgl. A. Leh-mann, Die Hauptgesetze des menschl. Gefühls-lebens (1892); Th. Ziegler, Das Gefühl (4e dr.1908); Th. Ribot, La Psych. des sentiment?(7e ed. 1908).