Wat is de betekenis van Onvrij?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onvrij

onvrij - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-vrij 1. aan anderen onderworpen ♢ de slaven in Zuid-Amerika waren onvrij 2. waar je niet in volle vrijheid genieten kunt ♢ zo'n tuin met rondom allem...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onvrij

adj. & adv., ûnfrij.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onvrij

bn. (-er, -st), 1. geen volle vrijheid genietende; niet tot de stand der vrijen behorende, horig: (gesch.) mensen van on'vrijen stand; — (fig.) persoonlijk onvrij', gezegd van iem. wiens vil beheerst wordt door die van anderen; 2. (van plaatsen) waar men zijn volle vrijheid niet genieten kan : een on'vrije kust; — inz. w...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onvrij

I. bn.; onvrijer, onvrijst of meest onvrij (1 niet vrij; 2 gehorig): 1. gesch. de onvrije stand, die der horigen; 2. deze kamer (of: het) is erg onvrij, d. i. men kan ons hier zien, horen, bespieden; II. onvrije m. en v. onvrijen (leenstelsel: laat, lijfeigene, dorper, horige); zie vrije.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onvrij

(on'vrij) bn. (-er. -st en meest -) 1. niet vrij, horig : mensen van -e stand. 2. door een anders wil beheerst : persoonlijk -. 3. afhankelijk van hartstochten enz.: psychologisch -. 4. waar men kan gezien, bespied worden : deze kamer is -.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onvrij

bn. (-er, -st), 1. geen volle vrijheid genietend; (hist.) niet tot de stand van de vrijen behorend, horig: mensen van onvrije stand; 2. waar men door anderen kan worden bespied en gehoord: het is hier erg onvrij'; onvrij territoir, strook grond langs de grenzen waar de gewone vrijheid van verkeer aanmerkelijk is beperkt om smokkelen tegen te g...

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onvrij

bn. (-er, -st), geen volle vrijheid genietende; niet tot den stand der vrijen behoorende, hoorig: menschen van onvrij en stand; — (fig.) persoonlijk onvrij, van iem., wiens wil beheerscht wordt door dien van anderen; — geestelijk of psychologisch onvrij, van iem., wiens wil afhankelijk is van driften, hartstochten enz.; — (van p...

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Onvrij

Onvrij, bn. en bijw. (-er, -st), gedwongen, gebonden; gevaarlijk, niet veilig; verboden (b.v. bij invoer), aan regten onderhevig; deze kamer is -, wij kunnen hier ligt gestoord worden; -e waren, contrabande. *-HEID, v. gmv. gebrek aan vrijheid, gedwongenheid; gevaarlijkheid, onveiligheid; gevaar. *-WILLIG, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. ged...