Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Psychologie

betekenis & definitie

Psychologie - (van psyche, ziel) is een term, die het eerst voorkomt bij Melanchthon en door Chr. Wolff (18de eeuw) algemeen verbreid werd. Ps. staat bekend als de wetenschap van het psychische en het psychisch gebeuren, van het bewustzijn en de bewustzijnsverschijnselen, van de subjectiviteit, het kennende, voelende en willende subject. Inderdaad is Ps. de collectieve naam voor een massa zeer uiteenloopende, door verschillende methodes voltrokken onderzoekingen.

Nog heden ten dage loopen de meeningen over haar object en methode, over de verhouding, waarin zij staat tot natuur- en kultuurwetenschap en tot de filosofie, ver uiteen. De groote moeilijkheid ligt in het fundamenteele begrip Bewustzijn (men zie dit artikel) en de twee tegenstellingen fysisch-psychisch, objectief-subjectief. Het is een der onzinnigste gedachten, die in een menschenbrein kunnen opkomen, dat men het bestaan van bewustzijn zou kunnen verklaren, begrijpen, uit iets anders afleiden. Het bestaan daarvan is het voor alle reflectie eeuwig verbijsterende oer-feit en de onontbeerlijke voorwaarde voor alle begrijpen en verklaren. In het bewustzijn onderscheidt men nu echter noodwendig twee (in werkelijkheid onverbrekelijk verbonden) momenten:

1. datgene, waarvan men zich bewust is, den bewustzijns-inhoud;
2. degene (of datgene), waaraan die inhouden bewust zijn, waarop zij als op een centrum betrokken zijn, het Ik. Wie de noodwendige verbondenheid dezer twee (alleen in abstracto te scheiden) momenten goed inziet, vindt de twee genoemde tegenstellingen alles behalve gemakkelijk te voltrekken.

In de begripsstelsels der fysika (in wijderen zin) moge niets van bewustzijn voorkomen, de fysika moge van alle relatie op een kennend Ik afzien — het staat toch vast, dat alle fysische dingen bewustzijnsinhouden blijven, en dat de fysika zelf een bewustzijnsfunctie is. Al het fysische is dus in zekeren zin tegelijk psychisch.

De bewustzijnsinhouden worden door de natuurwetenschap in een causalen, door de kultuurwetenschap in een teleologischen samenhang gebracht. Deze wetenschappen objectiveeren de bewustzijnsinhouden, construeeren een objectieve geldigheid. Maar van objectiviteit en geldigheid kan alleen sprake zijn met betrekking tot een subject, dat hen erkent. Al het objectieve is dus in zekeren zin tegelijk subjectief. — Wanneer dan nu de existentie van een bewust Ik niet verklaard worden kan en de bewustzijnsinhouden door natuur- en kultuurwetenschappen verklaard (d. i. geobjectiveerd) worden, welke taak blijft dan nog voor de Ps. over ? Men kan zeggen: de Ps. beschouwt den bewustzijnsinhoud, zoover hij in het directe doorleven gegeven is, het subjectief doorleefde als zoodanig, d. i. den inhoud afgezien van zijn objectieve beteekenis (geldigheid, waarheid). Evengoed als het zoogenaamd normale behandelt zij dus het abnormale, b.v. gezichtsbedrog, hallucinatie, aphasie, enz. (zie PSYCHIATRIE). Ook de zoogenaamde occulte verschijnselen (zie OCCULTISME) trekt zij meer en meer tot haar gebied. Het is dus zonder twijfel de taak der Ps. een zoo volledig mogelijk overzicht te geven van de totaliteit van het psychisch doorleefde, dit te beschrijven, te analyseeren, te typeeren en te classificeeren (Phaemomenologie). Maar blijft haar taak hiertoe beperkt ? Moet zij het psychisch gebeuren niet ook verklaren, de psychische verbindingen niet ook in hun ontstaan begrijpelijk maken ? Bestaat er een psychische wetmatigheid van denzelfden aard als de fysische ? Moeten wij naast de fysischmechanische ook een psychische causaliteit aannemen ? Het antwoord op deze vragen hangt af van het wijsgeerig standpunt, dat men inneemt.

Wij, ons plaatsend op het standpunt van het Kritisch Idealisme, nemen aan: 1. een empirische Ps., als onderdeel der natuurwetenschap, nl. der fysiologie, die alle bewustzijnsverschijnselen op de levende, stoffelijke organismen betrekt, ze daardoor in het ééne natuurmechanisme inschakelt en causaal tracht te verklaren. Deze Ps. is objectiveerend. Nu veronderstelt echter alle objectiveeren (zoowel het causale der natuurwetenschap als het teleologische der kultuurwetenschap) het onmiddellijke, directe subjectieve bewustzijn. Maar dit directe is geenszins direct bekend. Dit onmiddellijke moet integendeel met groote moeite teruggewonnen worden uit de voltrokken objectiveeringen. Daarvoor wordt vereischt: een reconstrueerende Ps., die zich heeft te orienteeren aan de, door de filosofie (in logika, ethiek en aesthetiek) vastgestelde objectiveeringsprincipes en dus zeer zeker (in tegenstelling tot de emp. Ps.) tot het systeem der Filosofie behoort. Men zie Natorp, Allgemeine Ps. nach kritischer Methode (1912) en diens kleine werkje Allg.

Ps. in Leitsätzen (1910). Deze Ps. wil alle noodwendige abstracties weer opheffen en tot eenheid brengen in de doorgaande continuïteit van het concrete, en zoo terugleiden in de richting van het werkelijke zieleleven. — Het eerste samenhangende werk over Ps. is dat van Aristoteles „Over de Ziel” in 3 boeken. Na een kritisch overzicht van de door vorige denkers opgestelde begrippen (waarbij hij aan Protagoras en Plato geen recht doet wedervaren), geeft hij zijn beroemde definitie : „de ziel is de entelechie van het fysische organische (d. i. voor de uitoefening der levensfuncties georganiseerde) lichaam”. De Ps. van Ar. is geheel naturalistisch en kan als „algemeene biologie” gekarakteriseerd worden. Wij vinden bij hem waardevolle onderzoekingen over de zinnelijke gewaarwordingen, de verbeelding, de herinnering, het denken, kennen en begeeren, waarbij de blik tegelijk op het begeleidende lichamelijk gebeuren is gericht. De verdere Ps. analyses der Oudheid geschieden meest uit ethische behoeften (zoo b.v. bij de Stoa de leer der hartstochten, welke de wijze heeft te beheerschen). Van beteekenis is nog de arts Galenus (2de eeuw n. C„ de hersens als de zetel der ziel, de leer van de temperamenten). Een machtigen invloed op de psychologische zelfbezinning had het Christendom, vooral toen het genoodzaakt werd zijn leer wijsgeerig te fundeeren.

Augustinus deed de uitspraak, dat wij van ons eigen psychisch bestaan in het bewustzijn een directer zekerheid hebben dan van het bestaan der ruimtedingen, daar immers, ook wanneer alles twijfelachtig is, toch het bewustzijnsfeit van het twijfelen zelf niet betwijfeld worden kan. Hij onderscheidt drie functies der ziel: herinnering, intellect en wil. — In de scholastiek stond de Ps. geheel onder den invloed van metafysika, ethiek en dogmatiek. Een keerpunt kwam door Descartes (zie aldaar), diens mechanische natuurverklaring en scherp bepaald materiebegrip. Aan de materie komt niets toe dan uitgebreidheid en beweging en vandaar voert geen brug tot het psychische. De ziel kan nu niet meer, zooals bij Aristoteles, het levensprincipe van het menschelijk en dierlijk lichaam zijn. Het psychische vormt een zelfstandig gebied, welks grondkenmerk het bewustzijn is. Van beteekenis is D.’s geschrift over de hartstochten, en Spinoza’s behandeling van de menschelijke begeerten (in het 3de boek der Ethika), „alsof er sprake was van lijnen, vlakken en lichamen”. In de bepaling van de verhouding van ziel en lichaam werden de denkers uit D.’s school (occasionalisten, enz.) nog geheel door metafysische begrippen (o. a. dat v. God) beheerscht.

Van de metafysika nu tracht Locke de Ps. te emancipeeren en wordt zoo de grondlegger eener empirische Ps., die louter op de waarneming van de gegeven bewustzijnsfeiten beweert te steunen. Daaruit ontwikkelde zich in Engeland (Hume, Hartley, Priestley) de associatie-psychologie, die (beoogend voor de ziel te doen, wat de natuurwetenschap met zooveel succes voor de ruimtewereld had gedaan) het heele zieleleven als een mechanisme trachtte te verklaren. In Frankrijk ontwikkelde zich dit empirisme tot een kras materialisme. Leibniz werd in zijn monadenleer de ontdekker der duistere of onbewuste voorstellingen. Wolff onderscheidde een empirische van een rationeele Ps., welke laatste door zuiver denken deductief kennis zou kunnen krijgen van het wezen der ziel. Sommige Wolfianen (Mendelssohn, Tetens) stelden naast de twee tot dusver alleen erkende psychische functies (het voorstellings- en begeervermogen, kennen en willen), het gevoel als een derde, wat door Kant werd overgenomen, die echter de mogelijkheid eener zuiver rationeele Ps. ontkende en een empirische Ps. niet als strenge wetenschap wilde doen gelden, daar zij zich nooit van de wiskunde en het experiment zou kunnen bedienen. — Grooten invloed kreeg daarop Herbart met zijn werk : „De Ps. als wetenschap nieuw gegrond op ervaring, metafysika en mathematika”. In haar geheel genomen heeft deze intellectualistisch-mechanistische Ps. nu afgedaan. Had men tot nu toe het psychische uitsluitend door mechanisch-fysische kategorieën (aantrekking, afstooting,aggregaat, chemische verbinding, enz.) gedacht, langzamerhand kwamen daarvoor biologische (oefening, assimilatie, aanpassing, enz.) in de plaats.

Van groote beteekenis voor de Ps. werden in het midden der 19de eeuw de door Joh. Muller, Weber, Helmholtz e. a. gedane schitterende ontdekkingen op het gebied van de fysiologie der zintuigen, en niet minder de psychofysische onderzoekingen van Fechner, die (al ontbrandde ook over de aanwendbaarheid der grondbegrippen een heftige strijd en al werden ook vele harer resultaten als onhoudbaar erkend) toch leidden tot het tot stand komen eener streng experimenteele Ps. Van eminente beteekenis is hier F.’s opvolger Wundt met zijn groot werk : Grundzüge der Physiol. Ps. (3 dln. 6de dr. 1908) en zijn stichting van het Instituut te Leipzig (1879), naar welks model door zijn leerlingen in allerlei landen ook in Amerika tal van ps. laboratoria werden opgericht. Naast het experimenteele, op het individu gerichte, exactmetende psych. onderzoek, erkent W. ook een niet-exp. Ps., bestaande in de „causale analyse van de zonder invloed van den waarnemer ontstane algemeen geldige geestesproducten, als taal, kunst, mythe, zede, enz.”, welke echter slechts als „Völkerpsychologie” bestaanbaar is. In tegenstelling hiermee wil de Würzburger school van Külpe ook de hoogere geestelijke verschijnselen door experimenteele methoden leeren kennen (Marbe, Ach, Bühler, Messer), verder ook: Binet. De experimenteele Ps. heeft in den laatsten tijd een hooge vlucht genomen.

In den wijdsten zin omvat zij ook die onderzoekingen, die steunen op gescherpte waarneming van zichzelf en anderen, het laatste o. a. door het stellen van preciese vragen en het verzamelen van statistische gegevens, zoo in de sociologische en differentieele psychologie (Stern), het observeeren van volksmassa’s (Le Bon), de Ps. van de vrouw, den werkman, den kunstenaar, de verschillende volken, enz. — Maar in een engeren zin geschieden de experim. onderzoekingen in laboratoria, grootendeels met (voor het meten ingerichte) instrumenten en apparaten (b.v. tachistoskoop, Stoppuhr, plemysthograaf, ergograaf, kymograaf). Zoo zijn object van exp. onderzoek: de voorstellingstypen (visueel, akoustisch, motorisch), de verwachting, het geheugen, de opmerkzaamheid, de vermoeidheid, invloed van alkohol enz. op de geestelijke functies, enz. enz. Ook het zieleleven van kinderen en dieren wordt exp. bestudeerd. (Zie EXPERIMENT). Dat de resultaten van dit onderzoek voor het praktisch leven steeds van grooter beteekenis worden, spreekt vanzelf, zoo voor paedagogische vragen, beroepskeuze, enz. Men kan reeds spreken van een Psychotechniek. Schitterend ingerichte laboratoria bestaan behalve in Duitschland : in België (Leuven, onder Michotte, Gent onder v. Biervliet), Zwitserland (Genève, onder Claparède), Oostenrijk (Graz, onder Martinak), enz. Maar vaak nog overtroffen worden deze door de inrichtingen in Amerika, waar tallooze onderzoekers rusteloos werkzaam zijn (Münsterberg, Stanley Hall, Baldwin, Titchener, Dewey, enz.). Ook in ons land komt de exp. Ps. meer en meer tot haar recht in de laboratoria te Groningen (Heymans, ook samen met Wiersma), Amsterdam (L.

Bouman), Utrecht (F. Roels), e. a. Ter orienteering aangaande de praktische resultaten leze men van F. Roels: Aanleg en Beroep, en Psychotechniek in Handel en Bedrijf (1919, 1920, Amsterdam, N.V. de R.-Kath. Boek-Centrale). Voor een overzicht over het gebied der Exp. Ps. onderzoekingen is aan te bevelen: Braunshausen, Einf. in die exp. Ps. (Teubner, Serie: Aus Natur u. Geisteswelt). Het ligt echter in den aard der zaak, dat een groot deel van het psychische leven en wel het gewichtigste (o. a. het ethische, artistieke, religieuze) zich aan het exp. onderzoek en zijn methoden onttrekt, en wel hierom, omdat het onvervalschte optreden dezer levensuitingen onbestaanbaar is met het bewustzijn: in dit opzicht het object van een experiment te zijn (b.v. bij het gebed). In Amerika doet men echter moeite om zelfs de Ps. der religie tot een exacte wetenschap te maken.

Zoo b.v. Starbuck (leeftijd bij de bekeeringen bij mannen en vrouwen; motieven van de bekeering, enz.). Zie over de perken der exp. Ps. Elsenhans, Lehrb. d. Ps. (1912, § 4). Van de latere meest bekende psychologen noemen wij nog als vertegenwoordigers van bepaalde richtingen de volgende namen: Spencer, Romanes (evolutionistisch), Tarde, Le Bon (sociologisch), Krapelin, Störring, Sommer, Freud, Ribot, Möbius (pathologisch), Exner, William James, Münsterberg, Mach, Ziehen (fysiologisch), Lazarus, Steinthal (taalps.), Meumann (experim. paedagogisch), Dilthey (bloot beschrijvende Ps.). Verder zijn begaafde ps. Bergson, Ebbinghaus, Jodl, Brentano, Lipps, Meinong, Höfler, Stumpf, onze landgenoot Heymans, en nog vele anderen. Ter inleiding in de Ps. is nog altijd aan te bevelen het klaar, boeiend en overzichtelijk geschreven werk van Harald Höffding, Ps. in Umrissen (vert. van Bendixen). Bekend en in vele opzichten voortreffelijk zijn de leerboeken van Jodl, Ebbinghaus, Höfler, William James, Külpe, Suely, e. a. — Voor een overzicht over de verschillende thans behandelde problemen leze men het genoemde werk van Elsenhans. In alle hoofdtalen bestaan talrijke Psychol. tijdschriften, en steeds wassend is de stroom van publicaties over de meest uiteenloopende ps. onderwerpen en problemen.