Geitenmelk - De cijfers, welke men voor de samenstelling van geitenmelk vindt opgegeven, schommelen tusschen betrekkelijk wijde grenzen. Vooral vroegere onderzoekers vermelden nogal hooge cijfers voor het vetgehalte; hierin is de verklaring te zoeken van de vrijwel algemeen gangbare meening, dat g. vetter zou zijn dan koemelk. Thans weten wij, dat het vetgehalte der g. bij de onderscheiden geitenrassen nogal schommelt en bij de verschillende individu’s van één ras sterk uiteen kan loopen. Over het algemeen is het afhankelijk van dezelfde factoren, welke ook het gehalte van koemelk beheerschen.
Uit de litteratuur na 1909 verzamelde Storch verschillende gegevens, waaruit voor mengmelk een vetgehalte volgt van 3.17 tot 4.8% en voor melk van één dier over een vol etmaal van 1.45 tot 8%. König geeft voor mengmelk als gemidd. 4.07%, welk cijfer waarschijnlijk aan den hoogen kant is. Het eiwitgehalte van g. is hooger dan van koemelk. De vetbolletjes in g. zijn gemidd. kleiner dan die in koemelk; ze roomt daardoor ook minder goed op dan de laatste. G. is met geringere voorzorgen veel gemakkelijker zindelijk te winnen dan koemelk; daarbij komt bij de geit veel minder vaak tuberculose voor dan bij de koe, waardoor gewoon gewonnen g. voor de gezondheid van den consument veel minder gevaarlijk is dan de zonder spec. voorzorgen gewonnen koemelk. Intusschen is ze in dit opzicht wel eens overschat, volgens een Duitsche statistiek werd in 1904 bij 0.7% van de geslachte geiten tuberculose geconstateerd. Meestal wordt g. voor directe consumptie gebruikt, hier en daar bereidt men er ook kaas van, b.v. Altenburger en Abertamer kaas.