Galop - 1) de snelste der drie natuurlijke gangen (stap, draf en galop) van het paard en behoort tot de springende gangen, omdat het lichaam zich gedurende een oogenblik ongesteund voortbeweegt (zwevingsmoment). De snelheid kan zeer verschillend zijn; de grootste snelheid wordt verkregen bij den rengalop en volgens eene opgave van Goubaux en Barrier legde het Amer. volbloedpaard Sally Gardner 1142 M. per min. af, of 19 M. per sec.; de geringste snelheid wordt verkregen bij den schoolgalop, waarin een stalmeester van Lod. XIV het zoover bracht, dat hij 160 pas aflegde in 45 min., of 21/2 M. per min., terwijl Baucher, Fillis en zeer enkele anderen erin slaagden, den galop op de plaats en zelfs achterwaarts te rijden. De snelheid van den exercitiegalop bij de Ned. cavalerie bedraagt 400 M. per min.
De galop heet rechts („op den rechter voet”) of links („op den linker voet”), naarmate de beide rechterdan wel linkerbeenen bij het neerzetten vóór hunne nevenbeenen worden geplaatst. Wordt een rechter- en een linkerbeen vóór hunne nevenbeenen geplaatst, dan heet de galop overkruis en geeft een hoogst onaangename gewaarwording. Wendingen rechts rijdt men bij voorkeur in den rechtschen g., wendingen links in den linkschen; in het tegenovergestelde geval wendt men in contragalop. De opvolgende beenzetting bij den g. kan zeer verschillend zijn en is afhankelijk van de verzameling van het paard en van de ontwikkelde snelheid. Men heeft ze gedeeltelijk kunnen nagaan door de fotografische momentopname, terwijl ze eerst zuiver kon worden vastgesteld door de cinematografische opname, die bovendien verschillende tot dusver onbekende beenzettingen heeft aangetoond. Zoo kan men spreken van den klassieken 3-tempo- en 4-tempog., van den reng., waarbij 2 zwevingsmomenten voorkomen (en niet z. a. men tot nog voor kort meende slechts 1) enz. Nog een bijzondere schoolgang is de g. op 3 beenen, waarbij het rechterdan wel het linkervoorbeen den grond niet mag aanraken, doch opgebeurd blijft, naarmate hij rechts of links wordt gereden.
2) een snelle rondedans, die in de eerste helft der 19e eeuw in zwang kwam. De g. werd gedanst op een vluggen, prikkelenden rhythmus, die aan de muziek al spoedig een banalen tint geeft. De dans is thans vrijwel in onbruik geraakt. Een sprekend type van g. biedt het hoofdthema van de Ouverture „les Diamants de la couronne’! van Auber.