Fechner (gustav theodor) - Duitsch natuurkundige, geb. Gross-Särchen bij Muskau (Lausitz) 1801, hoogl. in de natuurkunde, later in de natuurphilosophie te Leipzig, overl. aldaar 1887, bekend door zijne onderzoekingen over de electriciteitsleer en de leer van het licht. — Meer algemeen bekend is F. als wijsgeerig denker, als grondlegger der experimenteele psychologie en eener exper. aesthetika. — In zijn jeugd had hij onder den pseudonym Dr. Mises eenige (tegen de toenmalige medische wetenschap en een fantastische natuurfilosofie gerichte) humoristisch-satirieke werkjes geschreven, o.a. „Bewijs, dat de maan uit jodium bestaat” en „Vergelijkende anatomie der Engelen” en daarnaast het later veel gelezene Büchlein vom Leben nach dem Tode waarin hij de onsterfelijkheid der ziel verdedigt.
Door zijn ingespannen fysische studies en de noodzakelijkheid om door het schrijven van leerboeken, het leveren van vertalingen (de fysika van Biot en de chemie v. Thénard) en den arbeid aan een Lexicon zijn levensonderhoud te verdienen, overwerkte hij zich, werd zenuwziek en bijna blind. Deze ziekte, die drie jaar duurde en hem zijn professoraat in de fysika te Leipzig in 1843 moest doen neerleggen (later werd hij in een ander vak wederom aangesteld) eindigde met een volledig herstel, ook van het gezichtsvermogen. Daarmee kwam een keerpunt in zijn leven.
Zijn wijsgeerige behoeften deden zich van nu aan hoofdzakelijk gelden. Hij schreef nu de bekende werken: Nanna of: over het zieleleven der planten en Zend-Avesta waarin hij een psychisch monisme of panpsychisme (leer der al-bezieldheid) verkondigde. De (door Paulsen later meer populair geworden) metafysika van F. (die met Kant weinig bekend was en aanvankelijk geheel beheerscht werd door Schelling’s natuurfilosofie) is zeer fantastisch, en de methode zijner, door hemzelf trouwens niet streng bewijsbaar geachte, beschouwingen is die der analogie. Ook de aarde heeft een ziel, van welke de onze een deel is, en evenzoo de planeten, de zon, enz. Alle zielen worden omvat door en zijn gegrond in de ziel van God.
Met zijn pantheïsme meende de uit een predikantengeslacht stammende wijsgeer zijn christelijke overtuigingen in overeenstemming te kunnen brengen. Terwijl hij als fysicus stond op den bodem eener atomistisch-mechanische natuurverklaring, zag F. in de materieele zijde slechts één zijde der werkelijkheid, naast welke, zich evenver uitstrekkend, de geestelijke zijde bestaan blijft. Dit illustreerde hij door de vergelijking van de noodwendig met elkaar correspondeerende convexe en concave zijde van een cirkelboog. Toch zal het fysischmaterieele alleen tot het faenomenale (bloot verschijnende) behooren, en het geestelijke de echte werkelijkheid zijn. Later werkte hij deze gedachte uit in zijn geschrift: Die Tagesansicht gegenüber der Nachtansicht (1879, 2e druk 1904). Daarna kwam een periode, waarin F. zich voornamelijk wijdde aan psych. onderzoekingen.
Hij werd de grondlegger der experimenteele psychologie, welke later door Wundt in zijn geest is voortgezet en een hooge vlucht nam. F.’s groote werk: Elemente der Psychophysik 2 dln, verscheen in 1860 (3e druk in 1907). De Psychophysik heeft tot ideaal een mathematische psychologie, en bedoelt te zijn „een exacte leer van de betrekkingen tusschen lichaam en ziel”. Zich aansluitend bij de resultaten van Weber, neemt F. om de sterkte der gewaarwordingen te bepalen, als maat de „onderscheids-gevoeligheid” aan, en ontbindt hij de gewaarwording in een aantal gelijke deelen, waaruit zij zou samengesteld zijn. Hij stelde de wet op (het zoogenaamde Fechner-Webersche Gesetz), dat de intensiteiten der geww. proportioneel zouden zijn met de logarithmen der prikkel-sterktes. Dit gaf den stoot tot een geweldige massa exper. onderzoekingen.
Gaandeweg echter begon men groote moeilijkheden te voelen en later werd van verschillende zijden (o. a. door Neo-Kantianen en Bergson) het principieel onhoudbare van F.’s grondgedachte aangetoond. — Van groote beteekenis voor een experimenteele aesthetika is F. geworden door zijn werk: Vorschule der Aesthetik 2 dln. 1876, 2e druk 1898. Hij onderscheidt een „Aesth. von oben” (die uitgaat van de hoogste begrippen van het schoone en deductief tot een systeem wil geraken, welke Aesth. trouwens door F. als een taak der toekomst wordt vastgehouden) en een „A. von unten”, die uitgaat van het aesthetische doorleven en geheel empirisch is. Zoo onderzocht F. bv. proefondervindelijk, welke vormen van sieraden, grafkruizen, boekbanden, kaarten, vensters en deuren het grootste aesth. welgevallen opwekken. — F. had een zeer beminnelijk karakter; hij was uiterst bescheiden en eenvoudig, soms bijna kinderlijk naief, vol welwillendheid en menschenliefde. Evenals Kant zijn heele leven in de stad Königsberg doorbracht, zoo „bleef 70 jaar lang, van af 1817 toen de jonge student op de vierde verdieping van een huis in de Nicolaistraat zijn kamers huurde tot 1887 toen de beroemde geleerde als eereburger der stad zijn oogen sloot, Leipzig de woonplaats van F. die hij slechts enkele malen bij gelegenheid van een reis verliet. Een uitnemende monografie van de hand van Kurd Lasswitz is over hem verschenen in Frommann’s Klassiker der Philosophie (Stuttgart).