Etsen - In het graphisch bedrijf de behandeling, die platen van koper of ander metaal ondergaan, om drukplaten of clichés te verkrijgen, welke voor vermenigvuldiging in de drukpers geschikt zijn. Het oudste procédé is de diep-ets, waardoor afdrukken worden verkregen, die ook e. worden genoemd. Tot dit doel wordt een koper- of zinkplaat gelijkmatig met eene harsachtige oplossing overgoten, welk hard geworden laagje het metaal tegen de inwerking van het etszuur moet beveiligen. In dit zwart of rood gemaakte laagje wordt de gewenschte voorstelling met de graveer(ets-) naald geteekend, en wel zóó, dat in de lijnen der teekening het metaal weer wordt blootgelegd.
Vervolgens wordt de plaat met een randje van was omgeven en daarna met eene oplossing van zout- of salpeterzuur overgoten. Door de inwerking van dit zuur gaat de teekening in de plaat over. Na een vijftal minuten wordt het etszuur verwijderd, de plaat met water afgespoeld en afgedrukt. Deze „eerste staat” levert echter slechts zelden het beoogde resultaat, vaak is de eerste etsing niet diep genoeg of moeten enkele partijen meer donker of geacheveerd voorkomen, zoodat de geheele bewerking nog één of meer malen wordt herhaald. De niet voldoende scherpe lijnen worden tenslotte nog met de naald bijgewerkt, evenals de allerlichtste worden ingegraveerd. Om de te diep geworden lijnen wordt de drukplaat met het polijststaal iets neergedrukt, zoodat ze straks minder inkt aannemen en dus minder zwart op den afdruk voorkomen. De op e. voorkomende tintvlakken worden doorgaans verkregen, met die plekken „au lavis” te behandelen, door met een penseel zeer zwak etswater over die plekken te strijken en deze zoodoende ruw te bijten; ook wel door de drukplaat op die plekken bij het afdrukken niet geheel schoon te vegen.
De aquatint ontstaat door de geheele plaat eene zekere ruwheid, een grein, te geven, door fijn verdeeld harspoeder op de verwarmde plaat te laten vastdrogen. Nadat de omtrekken eener teekening op de gewone wijze zijn ingeëtst en de plaat weer gereinigd is, wordt het harspoeder er op gestoven of opgelost in spiritus er opgestreken. Vervolgens moet de plaat weer het vereischte aantal etsingen ondergaan, om na het afdrukken de op gewasschen teekeningen gelijkende e. te leveren.
Eene andere etsmethode is de vernis-mou, of weeke-grond-ets, waarbij de deklaag met kaarsvet wordt vermengd, zoodat zij eenigszins taai blijft. Op dat laagje wordt voorzichtig een vel dun teekenpapier gelegd en daarop met krijt of potlood geteekend. Zoodoende komen de lijnen eenigszins korrelig in den etsgrond te staan, omdat de laag ten deele aan het ruwe papier is blijven kleven. Bij de nu volgende etsingen ontstaat dan gene strakke, maar eene onscherpe lijn, die naar mate het teekenpapier grover van vezel is, meer of minder grof is. De afdruk gelijkt dan veel op eene krijt- of potloodteekening. Om hetzelfde effect te bereiken, wordt de vereischte voorstelling ook wel met de rouleau, een gekarteld wieltje, rechtstreeks op den dekgrond aangebracht.
De drogenaald-ets (ten onrechte e. genoemd) wordt niet met sterkwater ingebeten (geëtst), doch rechtstreeks in de plaat gegraveerd, waarbij de ondiepe groeven en de opstaande braam langs die groeven de drukinkt moeten houden. Deze methode wordt alleen voor het maken van zeer teere etsjes gebruikt en kan slechts weinig afdrukken leveren, aangezien de braam zeer spoedig afslijt.
Al deze e. moeten in de plaatdrukpers worden gedrukt, nadat de inkt met een tampon flink in de groeve en lijnen is gewreven, vervolgens de oppervlakte der drukplaat is afgeveegd, daarop een vochtig blad papier is gelegd en dit door een viltblad is gedekt. Na onder aanzienlijke drukking onder den cylinder der pers te zijn doorgegaan, is de inkt door het papier uit de lijnen gezogen en daarop overgezet. De z.g. moet (een ingeperste rand), het kenmerk van ets en gravure, is gelijktijdig in het papier ontstaan en geeft de grootte van de gebruikte metaalplaat weer.
In het begin der 19de eeuw kwam het e. tevens voor het vervaardigen van clichés voor den hoogdruk in zwang, waarbij de gewenschte teekening met de beschuttende laag wordt afgedekt en de ondergrond met etswater wordt weggebeten. Vele procédés werden allengs onder de meest verschillende benamingen bekend gemaakt, die echter grootendeels in het laatste kwartaal der 19de eeuw door de photomechanische illustratiemethoden zijn verdrongen. Ook bij de laatsten behoort het e. tot eene der belangrijkste onderdeden, dat zoowel technische vaardigheid als artistiek gevoel vereischt. Ofschoon het e. bij alle procédé’s op gelijk beginsel berust, wijkt de behandeling toch weer onderling af, gelijk ook voor den vlakdruk het geval is en eveneens voor de photomechanische diepdrukprocédé’s geldt. Voor die bijzonderheden wordt derhalve naar de onder diep-, hoogen vlakdruk nader aangeduide benamingen verwezen.
Behalve in de reproductietechniek, wordt het etsen ook toegepast ter versiering van metalen, en zeer algemeen ter versiering van glas. In het algemeen geschiedt dit laatste met behulp van fluoorwaterstofzuur, en de zouten daarvan. Het glas wordt daarbij aangetast onder vorming van fluooralkaliën, fluooraardkalkaliën en siliciumfluoride, ongeveer volgens de vergelijking: Na2O, CaO, 6 SiO2 + 28 HF -» 2 NaF + CaF2 + 6 SiF, + 14 H2O.
Het SiF4 verbindt zich met het NaF tot kiezelfluoornatrium Na2SiF„, dat weinig oplosbaar is, en zich op de geëtste plaatsen als fijne kristalnaalden af zet; daardoor ontstaat de matets. In nog sterkeren mate is dat het geval bij de overeenkomstige kaliumzouten, vooral als deze nog extra aan het ets-bad worden toegevoegd. Men gebruikt daarom voor de mat-ets een oplossing van kaliumfluoride in fluoorwaterstofzuur, voor de glanzende brilliant-ets alleen het laatste. Het gasvormige fluoorwaterstof etst eveneens mat. Bij de techniek van het glasetsen zijn in hoofdzaak drie methoden te onderscheiden:
I. de copieer-druk-ets. Hierbij wordt van de op het glas aan te brengen versiering een negatief met geschikt copieerlak gedrukt op zijde-papier. Van dit papier wordt de teekening door opplakken overgebracht op het glas, het papier verwijderd, en het geheele glas om d teekening met een penseel in de lak gezet. Daarna wordt het glas in het etsbad gebracht. Als lak gebruikt men mengsels van was, hars, asphalt, terpentijn, enz. Volgens deze method. kan elke willekeurige teekening, portretten enz. worden aangebracht.
II. de Guillocheer-ets. Hierbij wordt het geheele glas eerst bedekt met een laag beschermende deklak, en in die laag met naalden langs machinalen weg lijnfiguren uitgespaard. H t is duidelijk, dat volgens deze methode slechts geometrische figuren kunnen worden aangebracht. Evenwel zijn de daartoe bestemde machines, guillocheer-machines genaamd, tot zeer groote volmaaktheid gebracht, zoodat bijna alle periodieke dessins, Grieksche randen, guirlandes en tallooze fantasie-figuren op deze manier mogelijk zijn geworden. Na het guillocheeren wordt het glas weer in het ets-bad ondergedompeld.
III. De droge stempel-els. Die bestaat hierin, dat men de aan te brengen teekening met een gummi-stempel met drukkersolie op het glas drukt, en vervolgens het glas instuift met een penseel met zeer fijn etspoeder, in hoofdzaak bestaande uit fluoor-ammonium. Dit poeder blijft dan alleen op de bestempelde plaatsen hangen. Wordt het glas daarna verhit, dan werkt het poeder mat-etsend. Deze methode is de snelste en de goedkoopste, en wordt daarom bij voorkeur toegepast voor fabrieksmerken op glazen massa-artikelen. Groote ruiten worden dikwijls zóó geëtst, dat men het te etsen décor omgeeft met walletjes van kneedbare lak, en in de daardoor gevormde bassins het ets-zuur giet. Door zeer diep te etsen, en de ontstane groeven op te vullen met gekleurd materiaal kunnen allerlei eigenaardige effecten worden verkregen, bv. voor naamplaten. Bijzondere artistieke waarde heeft het glaswerk, dat ontstaat door in glas van verschillend gekleurde lagen (overvangen glas) de bovenste weg te etsen, waardoor allerlei fraaie gekleurde figuren in relief mogelijk worden (Galléwerk).