Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Erfzonde

betekenis & definitie

Erfzonde - de zonde d.i. de zondige aanleg, gesteldheid, toestand, waarin de mensch wordt geboren en die hij als zoodanig heeft geërfd. Zij wordt geacht van geslacht tot geslacht te worden voortgeplant en afkomstig te zijn van de zonde van Adam (Rom. 5). Volgens sommigen wordt zij overgebracht door de physische voortplanting, die dan als zoodanig zondig is: dit is bijv. de beschouwing van Augustinus en de geestesrichting, die het stoffelijke, bepaaldelijk het sexueele leven, als zoodanig verkeerd acht.

Volgens de kerkelijke in het algemeen hangt zij samen met de geheele zondige gesteldheid der ouders, zoowel geestelijk als lichamelijk. Over den invloed der e. op den mensch bestaat groot verschil: tusschen R.K. en Prot., en onderling, in zooverre meer ’s menschen onwil en onmacht ten goede als volstrekt of als betrekkelijk worden opgevat.(Zie ZONDE).—Volgens de leer der R.K. Kerk is e. de zonde, die van Adam den stamvader van het menschelijk geslacht op alle menschen (uitgez. de H. Maagd Maria) is overgegaan.

Door het Concilie van Trente is veroordeeld de leer van hen, die zeggen, dat Adam door zijn ongehoorzaamheid alleen den dood en al de straffen van het lichaam op geheel het menschelijk geslacht deed overgaan, en niet de zonde, die de dood der ziel is (Sess. 5). De e. bestaat niet in de zondige daad door het eerste menschenpaar bedreven (want deze was voorbij, zoodra zij hadden gegeten van de verboden vrucht), ook niet in de ongeregelde begeerlijkheid (want door het Doopsel wordt de e. weggenomen, terwijl de ongeregelde begeerlijkheid ook na het Doopsel blijft), ook niet in de louter uitwendige toerekening van de zondige daad van Adam (want dan kan er o.a. geen sprake zijn van vergiffenis en wegneming van de e. door het Doopsel); maar in den staat van zonde, hierin vooral gelegen, dat de mensch beroofd is van de heiligmakende genade ten gevolge van de zondige daad van Adam.