Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Adam

betekenis & definitie

Adam - volgens het boek Genesis de eerste mensch, van wien dus het geheele menschengeslacht afstamt. Het woord „Adam” bet. „mensch”, en is afgeleid van het Hebr. woord adama dat „aarde” beteekent. „Mensch” is dus „aardewezen”. Overigens legt het verhaal van de menschenschepping in Gen. 1, 26—31 er allen nadruk op, dat de mensch principieel van alle andere schepselen verschilt. Hij wordt op een aparte manier door God geschapen en neemt een aparte positie in.

Evenals tal van oude volken leert ook het oude testament een oertoestand van gelukzaligheid, waarin de eerste mensch leefde (zie PARADIJS). Maar volgens het bijbelsch verhaal (Gen. 3) werd hij wegens overtreding van Gods gebod uit het paradijs verdreven (zie ZONDEVAL). De bijbel beschouwt echter A. niet alleen als den eersten in de lange rij der menschengeslachten, maar zeer bepaald als hoofd der menschheid, speciaal der zondige menschheid. Als zoodanig treedt hij in de brieven van Paulus (Rom. 5, 14; 1 Cor. 15, 45) op in tegenstelling tot Christus, den tweeden „Adam”, het hoofd der van zonde verloste menschheid. In dien zin spreekt men van den „ouden Adam”, bedoelende onze zondige natuur.

Over de verhouding van onze zonde tot de eerste zonde van Adam, zie ERFZONDE. In de Christelijke kunst is de zonde van A. en Eva en hunne verdrijving uit het paradijs een geliefd motief. De „Adamspiek” op Ceylon herinnert aan een Mohamm. legende, volgens welke A. daar 1000 jaar lang op één voet zou hebben gestaan, zijne verdrijving uit het paradijs beweenende. Voor de vergelijking met andere voorstellingen omtrent de schepping van den mensch, zie SCHEPPING (VAN DEN MENSCH).