Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Efráim

betekenis & definitie

Efráim - Hebreeuwsch Efrájim, misschien = „vruchtbaar land”; vgl. EFRATH. Het „gebergte E.”, in Kanaän, was een vruchtbaar heuvelland met wouden en rijke weiden, ongeveer tusschen Sichem (zie DOTHAN) en Bethel, Joz. 16,1 en 5—8. De grenzen v. h. gebied v. d. stam E. (zie beneden) zijn niet scherp aan te geven; waarschijnlijk behoorde Sichem tot Manasse (Joz. 17,7); over de Z. grens v. E., zie BENJAMIN, welke stam, vlgs. de volksverhalen, nauw verbonden was met zijn „broeder” Jozef.

Aan de W. hellingen en in ’t O. gedeelte minder vruchtbaar; maar de talrijke overblijfselen van steden bewijzen dat het eigl. gebergte v. E. vroeger meer bewoond was. In de oudheid waren er dan ook bosschen. Wen-Amon, de Egypt. gezant (1150 v. Chr.), komt in Dôr waarsch. boomstammen halen, het land ten O. en Z.O. v. d. Karmel was houtrijk. Het „huis Jozefs” moet er bosschen rooien om er te kunnen wonen (Joz. 17, 14—18). Vgl. Kirjat-jearim „woudenstad”, zie BAÄLAT-JUDA. — Het rijk der Amorieten v. d. 14de eeuw reikte tot de N. helling v. h. gebergte v. E. Later drongen de Israëlieten in Kanaän binnen; het „huis Jozefs” bezette toen ’t midden des lands, d. i. E. De tocht dier Jozefstammen wordt verhaald in ’t boek Jozua (Jozua zelf was een Efraimiet): over Jericho, Ai en Bethel trekken zij naar Silo en vestigden zich ten Z. v. Sichem. Te Silo werd de ark, het palladium der Efraimieten (vgl. ook Exodus 33,11) ondergebracht. Langzamerhand wordt de oude benaming „huis Jozefs” verdrongen door den naam E., van ’t land overgebracht op de bewoners. De groep der Manassieten woonde al geruimen tijd afzonderlijk (vgl.

MACHIR). Wellicht scheidde zich nu een deel v. E. af als „Zuiderlingen”, zie BENJAMIN; dit zou, in de volkssage, vermeld zijn als de geboorte van Jakobs jongsten zoon, Gen. 35,16 vv. Manasse en Benjamin vormen nu de kern van Israël, uit die stammen komen de 3 groote aanvoerders vóór David, nl. Gideon, Abimelech en Saul. Onder David werd het zwaartepunt van ’t rijk verplaatst naar de Z. stammen, op Juda’s gebergte. Daarop vormden de Efraimieten een eigen rijk onder Jerobeam I (933 v. Chr.). Na deze scheuring is E. een aanduiding van het N. rijk (vooral in poëzie). — In de vertellingen van Genesis is E. de 2de zoon van Jozef: Gen. 41,50 vv.; 46,20 vv. In Gen. 48 wordt verhaald, hoe Jakob op zijn sterfbed Jozefs beide zonen, Manasse en E., zegent, en wel met gekruiste handen, de rechterhand op ’t hoofd v. E.; zoo werd de oudere broeder, Manasse, minder bevoorrecht. In deze sage weerspiegelen zich toestanden en verhoudingen uit den tijd na Gideon; want nog tijdens dezen Manassietischen aanvoerder had de stam E. minder macht en voorspoed dan de broederstam Manasse (Richt. 7,24 vv.; 8,1 vv.).

< >