Manasse - 1) oudste zoon van Jozef; maar zijn jongere broeder Efraim kreeg M.’s eerstgeboorterecht, Gen. 48; — 2) belangrijke stam van Israël, ten N. van Efraim en ten Z. van de vlakten van Jizreël en Bethsean, dus van de Middell. Zee tot aan de Jordaan. Eenige clans uit M. (zie JAIR, MACHIR) hebben, wellicht in David’s of Salomo’s tijd (1000 a 950 v. C.) een groot deel van ’t land ten O. van de Jordaan onderworpen; volgens jongere tradities (Deut. 3, 13—15) had dit reeds in Mozes’ tijd plaats; vgl. Richt. 5, 14 en 1 Kron. 5, 18—22; — 3) koning van Juda (698—643 v, C.), zoon en opvolger van Hizkia; onder M. had een Assyrisch-gezinde reactie plaats tegen Hizkia’s hervorming: vereering van zon en sterren, heilige prostitutie, menschenoffers, enz. kwamen in zwang.
Evenals zijn grootvader Achaz was hij voorstander van de Assyrische politiek en liet de Jahwistisch-nationale partij bloedig vervolgen. Toch werd hij, volgens 2 Kron. 33, naar Babel gevankelijk weggevoerd ; misschien was hij beschuldigd van medeplichtigheid aan den grooten opstand tegen Assurbanipal in 648 (zie SAMAS-SOEM-OEKIN) en werd hij vrijgesproken; — 4) stamvader van de priesters bij den Jahwe-tempel te Dan (Richt. 18, 30). Zie echter JONATHAN; M. staat in plaats van Mozes, de latere rabbijnen hebben Mozes veranderd in M. door de invoeging van een n.