Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dordrecht

betekenis & definitie

Dordrecht - gewoonlijk genoemd Dordt (Latijn Dordracum), gemeente en stad in Z.-Holl., op den N.W.-hoek van het eiland van D. Sedert de laatste uitbreiding in 1901 heeft de gemeente een oppervlakte van 15 K.M.2, en omvat, behalve de eigenlijke stad D., de heerlijkheid of baanderij van de Merwede (sedert 1603), waarin tal van polders, gedeelten der ambachtsheerlijkheden Dubbeldam, Wieldrecht en de Mijl. Zij wordt begrensd ten N. door de Merwede en de Oude Maas. De landgrenzen loopen langs verschillende dijken, wegen en slooten op het eiland van D. De bodem van het landelijk gedeelte der gemeente bestaat uit zeeklei, die de oude veenlagen en rivierbezinking van vóór 1421 vervangen heeft. De bevolking der oude stad bedroeg in de 16e en 17e eeuw ongev. 15.000 zielen.

In het begin der 19e eeuw (1826) bedroeg zij 18.776, 1 Jan. 1917, 51.683 zielen, waarvan ruim 40.000 tot Protest. gezindten, 7000 tot de Roomsch-Katholieke en 350 tot de Joodsche gezindte behooren. — De stad ligt aan de spoorlijnen Rotterdam— Roosendaal (Breda) sinds 1872 en Rotterdam — Kesteren, sinds 1885, waardoor zij uit haar isolement is opgeheven. Ook stoom(1825) en zeilvaart hebben daaraan in de 19e eeuw krachtig medegewerkt. D. heeft zich van den aanvang van zijn bestaan af, ontwikkeld als handelsstad, niet als industrieplaats. De industrie kwam in den aanvang der 18e eeuw op, breidde zich gaandeweg uit, naarmate Rotterdam en Amsterdam zich van den handel meester maakten. In den graventijd verkreeg de stad D. tal van privilegiën, waardoor het een machtige koopstad werd. Tot de beroemdste voorrechten behoorde o.a. het stapelrecht (1299). De eindelijke bevestiging van het stapelrecht, hoewel eenigszins besnoeid, werd in 1540 van keizer Karel V, na jaren van procedeeren, verkregen. Den aanleg der stad moet men zich aldus voorstellen.

Aan het riviertje de Dubbel (Dupla), ter plaatse waar de Noordelijke der beide armen zich in de Merwede stort, ontstond een plaats, visschers- of marktvlek. De beide oevers vormden de Voor- en de Wijnstraat, of Land- en Poortzijde. In 1200 wordt nog gesproken van Dordrecht aan beide zijden. De Dubbel werd in de tweede helft der 13e eeuw afgedamd, en dit riviertje, nu Oude Haven, of de Maas genoemd, in rechte lijn naar de tegenwoordige Oude Maas doorgetrokken. De eerste uitbreiding der stad had plaats vóór 1307 door toevoeging van deelen der baronie van de Merwede. Ook werd toen ingesteld het Schoutschap van Acht dagen, voor de heeren van Merwede, als schadeloosstelling voor het missen van de inkomsten van het toegevoegde stadsdeel. — De ommuring der stad aan de landzijde werd reeds vroeg begonnen, naar men wil in 1230; aan de waterzijde waren geen muren, maar bolwerken aangelegd en eenige poorten.

Van al de poorten, waaronder fraaie gebouwen waren, zijn slechts de Groothoofdspoort en de Catharijnenpoort overgebleven. De eerste dient thans als oudheidkundig museum. In 1409 werd de waterzijde uitgebreid met het graven eener Nieuwe Haven en ontstond het z.g. Nieuwe Werk en omgeving, dat evenwel eerst in het laatst der 16e eeuw, meest door Luiksche kooplieden, betimmerd werd. Na den St. Elisabethsvloed werd het deel der parochie van Tolloysen buiten de Vuilpoort met de kerk van St. Adriaan aan de stad verbonden, maar eerst in 1574 binnen de muren getrokken, door de uitmonding der na 1271 gegraven stadsgracht te verleggen. In den aan vang der 17e eeuw werd de Wolwevershaven met omgeving aangelegd; eenige jaren daarna het z.g. Maartensgat, zoodat de Nieuwe Haven nu met drie monden in de rivier liep. De Kalkhaven met omgeving kwam in 1656 tot stand. Sedert werd de stad naar de rivierzijde niet meer uitgelegd. — Aan de landzijde bleven de grenzen langen tijd langs het Kromhout en de Hellingen loopen, maar in de 17e en 18e eeuw werden de Lijnbaan met houtzaagmolens en het Wilgenbosch met werven bezet, en verder bebouwd. Tal van molens, als wol-, olie-, tras- en zaagmolens omgaven de stad, terwijl aan de toegangswegen de korenmolens stonden. In de 19e eeuw, toen de baronie van Merwede, sedert 1603 stadseigendom, reeds met de stad vereenigd was, liep de grens langs den z.g. Tweeden Singel. De laatste uitbreiding kwam in 1902 tot stand. De oude stad, binnen de stadsgracht of Spuihaven besloten, is het meest bezienswaardig door het nog vrij groote aantal pittoreske gevels. Zij bestaat uit drie eilanden, door bruggen verbonden. Sedert den vloed van 1916 zijn verschillende maatregelen in het belang der waterkeering genomen. De oude regeering van D. heeft zich op zeer bijzondere wijze, afwijkend van die in andere Hollandsche steden, ontwikkeld. Toen zij in 1795 werd vervallen verklaard, bestond zij uit: den schout, aangesteld door den graaf, later door den stadhouder, 9 schepenen, ieder met 2 jaren zitting, 4 burgemeesteren (sedert 1674), waarvan één door de gilden werd genomineerd, 2 thesauriers, een voor ’t groot kantoor, een voor de reparatiën, een college van Goedelieden van Achten tot opneming van stadsherstellingen en verkiezing van een burgemeester, een college van Goede Mannen van Veertigen ter nominatie van Schepenen, terwijl de Oudraad bestond uit dienende en afgegane leden der genoemde colleges, behalve de veertigen. Een pensionaris diende als rechtsgeleerd raadsman. De regeering vergaderde sedert 1644 in de in 1383 gestichte Vlaamsche hal, het tegenwoordige Raadhuis, dat echter in de jaren 1833—1843 van zijn fraaie Gotisch uiterlijk ontdaan werd, en van quasi klassieke gevels voorzien. De schilderijen, die tot in de 19e eeuw de Raadzaal sierden, zijn in de beide musea ondergebracht.

De Kloveniersdoel, het gebouw der Nat. Synode, werd in 1858 afgebroken. Onder de merkwaardigheden van D. verdient allereerst vermeld te worden de Groote- of O. L. Vrouwenkerk. Zij wordt nu gerestaureerd. Zij werd begonnen in den jare 1080 door den bouwmeester Pieter de Groot.

In 1457 werd zij grootendeels door brand verwoest, maar reeds in 1461 opnieuw in gebruik genomen en sedert geleidelijk hersteld. De in de jaren 1539—1544 door Jan Terwen Aertsz. gesneden koorbanken vormen, hoezeer ook voor den tijd en door moedwil beschadigd, nog steeds een eerste bezienswaardigheid der kerk. De talrijke kapellen, waarmede koor en schip omringd zijn, werden tot 1829 als grafplaatsen van aanzienlijke Dordtsche geslachten gebruikt. In de St. Catharina kapel is mr. Jacob de Witt begraven. Verder is er o.a. een gedenkteeken voor den zeeschilder J. C. Schotel (overl. 1837). — De overige kerkelijke gemeenten bezitten ieder één of meer moderne kerkgebouwen. Alleen de Luthersche kerk is een oude gasthuiskapel, sedert 1689 voor den dienst ingericht. De Synagoge der Israëlietische gemeente was vóór 1864 stedelijke vleeschhal. — Onder de vele liefdadige instellingen, als Hofjes en Gestichten, hebben sommige fraaie poortjes, als de Arend Maertenszhof en het voormalige OudeMannenhuis. — D. heeft drie musea: Dordrechts Museum, gesticht in 1842, bevattende een kostbare verzameling oude en moderne kunst en een uitgebreide Scheffer-collectie; het Museum Oud-Dordrecht op de Groothoofdspoort, heeft o.m. een oud-Hollandsche kamer en een uitgebreide munt- en penningverzameling. Het Zuid-Afrikaansch Museum van den heer Hidde Nijland heeft, na het bekende proces over den eigendom van vele voorwerpen, een deel vau zijn merkwaardigheden verloren. D. heeft tal van nieuw gebouwde scholen. — De handel van D. was vóór en ten tijde van het stapelrecht zeer uitgebreid. De Dordtsche kooplieden dreven hun zaken langs Rijn en Maas, met Engeland, met Hamburg en met de Oostzee-steden.

Met de Hanze onderhield zij nauwe betrekking; in de 14e eeuw was zij eenige jaren een der Hanzestapelplaatsen. De voornaamste handelsartikelen waren wijn, hout, zout, steen, kalk, ijzer, granen, wol en lakens. In het laatst der 16e eeuw werd hier de eerste papiermolen gesticht, in de 17e eeuw een kopermolen, in het laatst dier eeuw begonnen hier de suikerraffinaderijen en zoutziederijen te bloeien, tot in de 19e eeuw. Garenbleekerijen bestonden in groot aantal in de 18e eeuw. Scheepswerven ontstonden vooral sedert 1780. Daarnaast ontlook na het verval der zeevaart allerlei nijverheid als metaalindustrie, brandkasten- en scheepsmachine-bouw, margarine- en creosoteerfabrieken. De hout-, steen- en kalkhandel zijn nog aanzienlijk, al behooren de den Rijn afkomende houtvlotten tot het verleden. — Door het beschikbaar stellen van uitgebreide terreinen aan de Merwede en aan het Mallegat (met de nieuwe zeehaven) voor handels -en industrieele doeleinden wordt door het gemeentebestuur de ontwikkeling der gemeente zeer bevorderd. De Waterweg naar zee door de Zuid-Hollandsche zeegaten, die steeds veel zorgen eischte, zal volgens het nieuwe ontwerp langs de Oude Maas en den Nieuwen Waterweg geleid worden. — De aanleg van D. moet plaats gehad hebben tusschen de jaren 1000 en 1064, althans in 1064 is er een plaats Thuredriht, die met het omliggende land bij charter van keizer Hendrik IV aan den bisschop van Utrecht gegeven werd.

Wat men in vroeger tijd in de jaren 1015 en 1018 omtrent D. boekte, is echter meer dan waarschijnlijk te Vlaardingen geschied, hoewel de Gentsche kroniek van Sint Bavo reeds op 837 van Dordrecht melding maakt. De tol van D., voorden toegang uit Brabant, wordt eerst in 1220 genoemd; Graaf Willem I gaf hem als morgengave aan zijn tweede gemalin. Hij werd ontvangen aan den Toltoren, staande aan de Oude Haven of Dubbel. Toch bestond D. zeker wel in 1048, toen graaf Dirk IV, markgraaf van Vlaardingen, er door een Luikenaar werd doodgeschoten. Zelfs beweert men, dat de Gravenstraat daarnaar haar naam ontvangen heeft, hoewel het aannemelijk is, dat deze straat genoemd is naar ’s-Graven Herberg Henegouwen, die er aan grensde. In 1220 ontving het van graaf Willem I zijn eersten voorrechtsbrief, waarbij o. m. de rechtspraak geregeld werd.

Evenwel dateert het oudste stuk op het Gemeente-archief van 1200, n.l. een monopoliebrief van Dirk VII aan de wantsnijders of lakenkoopers. De giftbrief van Willem I werd in 1250 door Willem II vernieuwd en uitgebreid. In den Vlaamschen oorlog (1304) bleef D. door het beleid van heer Nicolaas van Putten van de Vlamingen bevrijd. In de 14e eeuw, na 1345, was de stad het brandpunt der Kabeljauwsche partij. Wülem V gaf haar daarom tal van voorrechten. Onder zijn opvolgers Albrecht en Willem VI en Jacoba had zij veel van de burgertwisten te lijden.

Jan van Beieren verleende de stad voor hare getrouwe diensten uitgebreide voorrechten, maar de groote ramp van 1421, de St. Elisabethsvloed, bracht haar een slag toe, die zij in jaren niet te boven kwam. Het isolement, waarin zij na 1421 verviel, drukte merkbare sporen op hare bevolking, doch handel en verkeer te water vergoedden weldra wat door den watervloed was vernietigd. Eerst in 1603 begon men in hare omgeving polders in te dijken (die van Oud-Dubbeldam); kort daarna volgden de Merwede- en de Zuidpolder, in het midden der 17e eeuw de Alloysen- en de Wieldrechtsche polder, en zoo ontstond het eiland van Dordrecht, dat thans, behalve de stad, twee waterstaatkundige polderschappen bevat: de Vierpolders en de polder Wieldrecht. Door de Nieuwe Merwede is evenwel de hereeniging met het vasteland van Brabant onmogelijk geworden. Een viertal veren onderhoudt de communicatie met de omliggende gemeenten: Zwijndrecht, Papendrecht, ’s-Gravendeel en Moerdijk. Niettegenstaande haar isolement speelde D. in de 15e eeuw een belangrijke staatkundige rol. In de 16e eeuw had de stad langdurige processen te voeren met het steeds afgunstige Rotterdam en andere Hollandsche steden, over stapel-, Maas- en marktrecht, waarin zij ten slotte 1540 zegevierde. Ook de strooming der Hervorming ondervond zij geducht.

In het Augustijnenklooster werden reeds in 1517 de eerste sporen der nieuwe ketterij ontdekt. Nog in 1572 werd, kort vóór de omwenteling, de glasschilder Jan van Kuyk met anderen om den geloove verbrand, In Juni koos Dordrecht, onder drang der Watergeuzen, die onder Bartel Entens vóór de stad waren gekomen, de zijde van den prins van Oranje, en in Juli d. a. v. had er de eerste vrije vergadering der Staten van Holland in het klooster der Augustijnen plaats. Sedert ijverde D. zeer voor de zaak der vrijheid en was als grensstad van Holland menigmaal het uitgangspunt van ondernemingen tegen den vijand. Tijdens de Republiek was D. de eerst stemmende stad ter Staten van Holland, en was de invloed harer afgevaardigden in die vergadering zeer groot. Verschillende harer eminentste bestuurders werden tot hooge landsbetrekkingen geroepen; we noemen slechts Jacob Cats, Jacob de Witt, Johan en Cornelis de Witt, Govert van Beaumont, Coenraad Ruysch, Govert van Slingelandt. Zij was lang een der bolwerken van de Staatsgezinde partij, maar de volksstrooming toonde duidelijk, dat zij die partij niet goed gezind was. De oproeren van 1647 — 1651 zijn het bewijs ervan, en in 1672 was D. de eerste stad in Holland, waar de prins van Oranje tot stadhouder werd verklaard, met intrekking en vernietiging van het Eeuwig Edict. D., de stad der Nationale Synode (1618—19), waar kunsten en wetenschappen bloeiden in een schilderschool, waarvan de Cuypen, Bol, Hoogstraten, Maes, Schalcken, de Gelder de schitterende vertegenwoordigers zijn, in een dichtkring, waarvan Cats het middelpunt was, in geleerden als Vossius, Beeckman, Colvius, Lydius, e. a., verloor na dien tijd van ingespannen leven gaandeweg een deel van zijn aanzien.

In de 18e eeuw tierde de familieregeering met hare contracten van correspondentie hier als in de andere steden. Gebeurtenissen van belang vielen niet voor, alleen de woelige dagen der Patriotten en Prinsgezinden waren ook voor D. niet onbelangrijk. In de tijden der revolutie vervielen haar voorrechten; haar handel werd op allerlei wijze belemmerd, haar nijverheid tot stilstand gebracht. De hevige beschieting der stad door Fransche douaniers op 22 en 24 November 1813 was wel het eind- en hoogtepunt der Fransche overheersching. Na de vrijwording heeft D. zich vooral toegelegd op scheepsbouw en reederij.

De vrachtvaart bloeide dan ook zeer tot kort na 1850, toen door Amsterdam en Rotterdam alles in het werk werd gesteld om die reederij te vernietigen, wat ook gelukt is. Sedert is de groothandel meest vervangen door industrie, maar het verkeer is toch nog zeer aanzienlijk. De binnenvaart loopt jaarlijks over meer dan 5100 vaartuigen. Op het vergroote Beursplein werd in 1862 een standbeeld voor Ary Scheffer onthuld, terwijl een monument voor de gebroeders De Witt aan de Vischbrug zal verrijzen.