Maas - (Fr. la Meuse), rivier, ontspringende op ± 400 M. hoogte aan den voet der Mts. Faucilles in Frankrijk, Zij stroomt eerst N.- en N.W.-waarts, wordt bij Troussey bevaarbaar. Van daar af loopt het Canal de l‘Est tot de Belgische grens. Op ± 100 M. hoogte komt ze België binnen, stroomt eerst in N. richting tot Namen, daarna N.O. in het verlengde van het dal van de Sambre, N.O.-waarts tot Luik, waar ze in het dal van de Ourthe treedt en N.-waarts stroomt, om bij Eisden de grens van Nederland te bereiken.
Van den 130 K.M. langen loop van de M. door België zijn 108 K.M., van Dinant tot Visé, gekanaliseerd. Deze kanalisatie is tot stand gekomen tusschen 1850 en 1860 en sluit aan bij die in Frankrijk, waardoor, echter alleen voor kleinere schepen, een waterverbinding bestaat tusschen de Nederlandsche havens en Antwerpen met NoordFrankrijk. De M. is een echte regenrivier, en vertoont dan ook in Nederland grootere afwisseling in waterstand dan de Rijn. In natte tijden vertoont zij vaak plotseling sterken was. Bij Venloo is het vermogen bij middelbaren rivierstand 150 M.3; bij den laagst bekenden stand 30 M.3, op 25 Dec. 1880 2650 M.3 Gedeeltelijk is dit ook een gevolg van den vaak ondoorlaatbaren bodem in België en Frankrijk. De gemiddelde zomerstand is veel lager dan de gemiddelde jaarstand. Het verhang van de M. is tot Roermond al zeer sterk; daar is ze dan in Nederland bij M. R. al 30 M. gedaald. Het verval in het O.W. deel, dus op de grens van N.-Brabant en Gelderland, bedroeg tot 1904 slechts de helft van dat van de Waal (+ 5 M.), maar is door de opening van den nieuwen riviermond zeer vermeerderd.
Sedert 1904 zijn M. en Waal voor goed gescheiden. De M. heeft toen een eigen mond gekregen door de Bergsche Maas, een voormalige arm, het Oude Maasje. Het Heusdensche Kanaal en de afgedamde Maas zijn thans alleen verbindingen voor de scheepvaart. Ondanks al deze verbeteringen heeft de Beersche Overlaat (zie BEERSCHE MAAS) in de laatste jaren geregeld gewerkt, daar de verlaging van de waterstanden slechts tot even boven Grave merkbaar is. Door werken, in 1909 voltooid, is de bevaarbaarheid van de M. ook op het gedeelte Venloo—Mook verbeterd. Men wil de M. verder met behulp van stuwen bevaarbaar maken en wel van Visé tot Boksmeer. Het gedeelte van Grave tot St.-Andries kan niet op dezelfde manier verbeterd worden, daar dan de afwatering van het Rijk van Nijmegen, van Maas en Waal en van de aangelegen landen in N.-Brabant te veel bemoeilijkt zou worden. Een ruim scheepvaartkanaal zal van Mook naar de haven van Nijmegen aangelegd worden door de laagte van Wijchen, waardoor de weg naar het N. en O. van Nederland tevens aanzienlijk verkort zal worden.
Bij St.-Andries bestaat reeds een scheepvaartverbinding. Van Eisden tot Wessem zullen 10 stuwdammen gelegd worden, beneden Wessem 4. Om de stuwdammen zal telkens een sluizenkanaal worden aangelegd. Tevens is door Min. Lely in het plan opgenomen de aanleg van een kanaal van Wessem naar Nederweert, ter verbinding met de Zuid-Willemsvaart. De groote economische beteekenis van de Maas-kanalisatie moge hieruit blijken, dat in 1918 3,4 millioen ton steenkolen uit Z.-Limburg per spoor vervoerd moesten worden.
Ook de aanvoer van grondstoffen voor industrieën in Z.-L. zal er zeer door gebaat worden. Van de bijstroomen in België is de Sambre bevaarbaar gemaakt; ze staat door kanalen, o. a. door dat van Brussel naar Charleroi (echter onbruikbaar), in verbinding met het Scheldegebied. Ook Charleroi—Bergen; vele ophalers (ascenseurs) moeten in deze kanalen het groote niveauverschil overwinnen. Andere bijstroomen in België zijn; de Semois, de Lesse, de Ourthe met de Vesdre (Weser). In Nederland zijn de bekendste: de Jeker, de Geul, de Roer en de Niers, verder de Dieze. — Misschien komt ook nog een kanaalverbinding van Antwerpen met het Ruhrgebied tot stand, dat de Maas zal snijden.