Doofstomheid - Het onvermogen tot spreken door gemis van het gehoor. D. kan aangeboren of verkregen zijn. Aangeboren d. komt natuurlijk tot stand, indien bij de geboorte reeds doofheid bestaat. Deze berust op erfelijken aanleg.
In sommige streken komt zij endemisch en behoort dan met kretinisme en aangeboren idiotie tot een enkele groep van afwijkingen. Bij deze erfelijk doofstommen vindt men gewoonlijk nog meer lichamelijke afwijkingen, die hen in het algemeen tot minderwaardige individuen stempelen. De frequentie dezer afwijking kan zeer hoog zijn, en stijgt in streken als Aargau, Savoye, Sardinië, tot 1:175. Opmerkelijk vaak komt aangeboren d. voor bij de kinderen, die gesproten zijn uit huwelijken tusschen bloedverwanten. De verkregen d. heeft haar oorzaak in verkregen doofheid op jeugdigen leeftijd.
Is doofheid opgetreden, dan verliest het kind de contrôle op de spraak; het spraakvermogen kan zich niet ontwikkelen of wel wat er reeds van aanwezig was, gaat weer te loor. Zoo kunnen kinderen tot op het 6e à 7e jaar, die doof worden, ten slotte doofstom worden. — Bij d. zijn in het algemeen de spraakorganen, strottehoofd, tong, normaal ontwikkeld, hoewel vooral het strottehoofd min of meer op het stadium van den kinderlijken leeftijd blijft staan. — Voor de deelneming van doofstommen aan het rechtsverkeer bestaat geene algemeene wettelijke regeling. De artt. 69 en 185 Sv. schrijven echter voor, hoe een doofstomme in eene strafprocedure als getuige of als verdachte moet worden gehoord. Vergel. art. 988 B.W., dat bepaalt, hoe een stomme een geheim testament moet maken.