Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dagvlinders

betekenis & definitie

Dagvlinders of kapellen, Rhopalocera, eene onderorde der vlinders, met meestal levendig gekleurde vleugels. Zij vliegen uitsluitend bij dag, bijna alleen bij zonneschijn, zijn daardoor bij het groote publiek goed bekend, hoewel het aantal soorten hier te lande slechts 5 % der inlandsche vlindersoorten bedraagt. In rust zijn de vleugels steeds opgeklapt, met de bovenzijde elkander rakend, zoodat alleen de onderzijde zichtbaar is. De kleur van deze is zeer verschillend, maar in overeenstemming met de omgeving, waarin elke soort gewoon is te rusten.

Dit is oorzaak, dat deze dieren zich plotseling aan ons gezicht weten te onttrekken; zij zijn in de vlucht door de helle kleuren der bovenzijde — en ook door de fladderende beweging — gemakkelijk te volgen; zoodra zij zich echter neerzetten, zijn zij somtijds uiterst moeilijk te ontdekken. Vandaar ook, dat men bij betrokken weer of tegen den avond zoo moeielijk dagvlinders kan vinden, hoewel zij zich in den regel niet verschuilen. De onderzijde der vleugels behoeft volstrekt niet effen of somber gekleurd te zijn, maar vertoont dikwijls gekleurde vlekken en strepen en verschillende kleuren; men moet dergelijke kleurpatronen beschouwen in verband met de omgeving der dieren en men zal dan eene overeenstemming vinden, die men bij het beschouwen der dieren alléén niet vermoeden zou. De meest bekende inlandsche vormen zijn het koolwitje, de peterselievlinder, de citroenkapel, de koninginnepage, de dagpauwoog, de cijferkapel, de koningsmantel, de blauwtjes, de distelvinken, de parelmoervlinder; in Indië de bladvlinder. Het aantal soorten bedraagt meer dan 5000; als dagdieren, voor wie licht en warmte eerste levensbehoeften zijn, komen zij het meest voor tusschen de keerkringen.