Corsica (Fr. La Corse), een 8700 K.M2. groot eiland in de Middell. Zee, door de straat van Bonifacio („Bouches de Bonifacio”) van Sardinië gescheiden. Bijna het geheele eiland bestaat uit woest, kloofrijk bergland.
Het hoofdgebergte wordt gevormd door een granietische bergreeks, steil in het O., die vele uitloopers naar het W. uitzendt, die aan de Westkust komend, een typische riaskust vormen. In dit gebergte bereiken talrijke toppen hoogten van meer dan 2000 M. ( hoogste: de 2710 M. hooge Mte. Cinto). Het lengtedal van Corte, waardoor de Golo en Tavinano stroomen, scheidt b.g. bergland van een tweede gebergte in het N.O., dat hoofdz. uit triaskalk bestaat, en zich in het schiereil. ten N. van Bastia tot aan kaap Corse voortzet. De O.-kust is, in tegenstelling met de W.-kust, weinig geleed en voorzien van een lage, moerassige, ongezonde kuststrook. — Het klimaat is niet onaangenaam. Ajaccio heeft een gemiddelde jaartemp. van 17,6°, een koudste maand van 10,2°, een warmste van 25,6°; een jaarl. regenval van 633 m.M. De kloven van het gebergte zijn gedeeltelijk nog rijk aan woud (van eiken, dennen, larixen); elders bedekt „maqui” de hellingen, d.i. kreupelhout van altijd groene heesters en struiken. In het wild komt nog een bergschaap voor, n.l. de Moufflon (Ovis musimon). — Over het algemeen is, behalve in het N., C. een moeilijk toegankelijk land, waar de bevolking een leven op zich zelf leidt. Deze behoorde oorspronkelijk tot de Liguriërs, maar heeft zich vermengd met de talrijke volken, die achtereenvolgens over het land geheerscht hebben.
De Corsicanen zijn trotsch, dapper, vrijheidslievend, gastvrij, maar ook wraakzuchtig. De bloedwraak, „vendetta,” bestaat hier nog. De taal is een Ital. dialect. De algemeene ontwikkeling laat nog veel te wenschen over, ofschoon de Fransche regeering veel doet om ze beter te maken. Het eiland had in 1911 288.800 inw., dus slechts 33 per K.M2. De hoofdmiddelen van bestaan zijn landbouw en veeteelt. De eerste wordt voorn. bedreven op de hellingen der bergen en in de nabijheid van de kust; hij levert de gewone producten van het Middell.-zeegebied, n.l. olijven, zuidvruchten, wijn (vooral bekend die van Sartène en Santa Lucia di Tallano), kastanjes; verder tarwe, vlas en wat katoen.
Daar de Corsicanen den landarbeid beneden hun waardigheid achten, komen in den oogsttijd arbeiders uit Toscane hier werken. Nog belangrijker is de veeteelt: behalve runderen, veel schapen, geiten en varkens, paarden, ezels en muildieren; ook zijdeteelt. Verder is visscherij een middel van bestaan, o.a. op oesters en koralen. Mijnbouw is onbelangrijk, ofschoon het gebergte lood, koper, antimonium en mangaan bevat; de weinige nijverheid is meest huisindustrie. De voorn. plaatsen zijn de hoofdpl. Ajaccio ( ± 19.000 inw.) en Bastia (± 30.000 inw.).
G e s c h i e d e n i s. Corsica, het oude Kyrnos, of Korsis, heeft dikwijls van meester gewisseld. Etrusken, Phoeniciërs en Grieken (Phocaeers) stichtten hier koloniën; in de 5de eeuw v. C. kwam het aan de Carthagers, die het in 238 v. C. aan de Romeinen moesten afstaan. Van 470-533 behoorde het tot het Rijk der Vandalen; in het laatste jaar veroverde Belisarius het weer voor het O.-Rom. Rijk. In 754 kwam het aan het Frankische Rijk, om in 850 door de Saracenen bezet te worden, die in het begin der 11de eeuw verdreven werden. Een opstand van de Corsicanen tegen hun adel maakte van C. een soort republiek onder 15 erfelijke Caporali. In 1077 erkenden de Corsicanen Paus Gregorius VII als hun opperheer; Urbanus II gaf het aan de Pisanen, die het in 1284 (slag bij Melloria) aan de Genueezen verloren. Het duurde echter nog tot 1387, voordat de Corsicanen het gezag van Genua erkenden.
De onderdrukking door de Genueezen had herhaaldelijk opstanden ten gevolge, o.a. die onder Sampietro van 1553-1570; en verder vooral in de 18de eeuw. In 1730 werd een opstand met behulp van keizerlijke troepen onderdrukt; van 1736-38 regeerde hier, als koning, baron Theodoor von Neuhof, die door de Genueezen met behulp van de Franschen weer werd verjaagd. Zoodra in 1741 de Franschen weggetrokken waren, barstte de opstand opnieuw uit, nu onder de beide Paoli; in 1755 werd Pasquale P. door den Corsic. Senaat tot generaal gekozen. Hij wist de Genueezen, op enkele kustplaatsen na, geheel te verdrijven; in 1768 verkocht Genua zijn aanspraken op C. aan Frankrijk. De Maréchal de Vaux veroverde het toen. Gedurende de Fransche revolutie kwam Paoli terug en vermeesterde het eiland met behulp der Engelschen, die in 1794 het protectoraat over het eiland aanvaardden, maar in 1796 weer door een Fransche expeditie van Livorno uit verjaagd werden.