Congruent, 1) gelijk en gelijkvormig; twee figuren zijn congruent, als ze zóó verplaatst kunnen worden, dat de eene de andere volkomen en zonder overschot bedekt. Twee driehoeken zijn congruent (≅) wanneer ze òf twee zijden en hetzij den ingesloten, hetzij den grootsten overstaanden hoek, òf één zijde en twee hoeken, òf drie zijden gelijk hebben;
— 2) in de getallentheorie: twee geheele getallen a en b heeten congruent „modulo n" (a≡b mod. n) wanneer ze bij deeling door het (geheele) getal n dezelfde rest overlaten, zoo is bijv. 17≡9 (mod. 4).