Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Cleef

betekenis & definitie

Cleef - (Gebroeders van), boekverkoopers- en uitgeversfirma te ’s-Gravenhage, waarvan de grondslag in 1739 door Pieter van C. werd gelegd, toen hij zich aan het Spui vestigde. Na zijn dood in 1777 ging de zaak aan zijn zoon Isaac over, wiens wèlvoorzien magazijn een verzamelplaats der geleerden werd en die zich als uitgever eveneens met succes op wetenschappel. terrein bewoog. Ook maakte hij naam als uitgever der geschriften van Betje Wolff en Aagje Deken, welke nog steeds tot het fonds der firma behooren. In 1795 werd hem het formeeren van „inventarissen, zo der boeken, prenten, teekeningen, schilderijen en andere zaaken, door de Fransche volksrepresentanten overgelaten op ’s Prinsen bibliotheek” opgedragen, welke schatten oorspronkel. ten verkoop bedoeld waren, doch later (in 1798) tot grondslag der nationale verzamelingen werden bestemd.

Isaac stierf in 1803, waarna zijn twee zoons, Pieter (geboren in 1781) en Jan Eliza (geboren in 1785) het vaderlijk bedrijf voortzetten, aanvankelijk (1804—’06) als „De Erven I. v. C.”, later (sedert 1807) onder de firma „De Gebroeders v. C.” te Amsterdam en te ’s Gravenhage. De jongste vestigde zich toen te Amsterdam, de oudste bleef te ’s Gravenhage. Op gezette tijden reden de twee firmanten elkander uit beide plaatsen tegemoet en behandelden op een tusschengelegen plaats de zaken, die steeds meer in bloei toenamen. Gedurende het bestaan van ’t koninkrijk Holland waren zij leveranciers van koning Lodewijk, in Juli 1813 werd hun door Napoleon bij keizerlijk brevet toegestaan den boekhandel te blijven drijven Zij waren in 1824 verkoopers van de vermaarde boekerij van Mr. J. Meerman, welke veiling omtrent 4 weken duurde en ƒ131.000.— opbracht. Jan Eliza overleed in 1828 en werd te Amsterdam door zijn zoon Jan Eliza Izak opgevolgd, die zich echter later terugtrok. Het beheer dier afdeelingkwam in handen van Adrianus Franciscus Loyé, tevoren bediende te ’s-Gravenbage, die volgens testamentaire beschikking van Pieter bij diens overlijden in 1851, eigenaar werd. In 1869 deed Loyé afstand van het voeren en teekenen der firma-naam en zette de zaak te Amsterdam op eigen naam voort.

Vooral Pieter was een man van buitengewone werkkracht, waarvan niet alleen de omvangrijke zaken getuigden, maar ook de door zijne zorgen in het licht verschenen: Alphabetische Naamlijst van boeken, van 1790 tot 1832 uitgekomen, ten vervolge op het Naamregister van Arrenberg*, een 4° boekdeel van meer dan 900 bladzijden. Dit deed hij in 1839 opvolgen door eene Alphabetische Naamlijst van fondsartikelen, in beide die werken voorkomende en waarvan het regt van eigendom aan anderen is overgegaan. Bij het overlijden van Pieter in 1851 werd de zaak door zijn zoon Pieter Marius voortgezet, die haar 20 jaar later aan Wouter Johannes van Randwijk overdroeg, die zich later met Cornelis van Wermeskerken associeerde. Van R. trok zich met den aanvang van 1909 uit de firma terug. Zie: De gebroeders Van Cleef. Gedenkschrift, 1807—1907.

< >