Camper - (Petrus), Nederlandsch arts en ontleedkundige, geb. 1722 te Leiden, studeerde te Leiden, promoveerde 1746 tot doctor phil. en op denzelfden dag tot doctor medicinae. In 1750 werd C. hoogleeraar te Franeker, in ontleedkunde, in 1755 in Amsterdam; terwijl hij in 1758 tot hoogleeraar in de geneeskunde in Amsterdam werd benoemd. Van 1761 — 1763 leefde C. op zijn landgoed „Klein Lankum” bij Franeker en werd in laatstgenoemd jaar hoogleeraar in Groningen, waar hij ook les gaf in physiologie, verloskunde, operaties op het lijk, geneesmiddelleer, gerechtelijke geneeskunde en de eerste was, die eene chirurgische polikliniek stichtte. Hij bewoog zich op veeartsenijkundig gebied in verband met de bestrijding van de veepest.
In 1773 legde hij zijn ambt neer en besteedde zijn tijd aan vele, vaak bekroonde, ontleedkundige verhandelingen. Ook op het gebied der anthropologie deed C. zeer belangrijk werk. Hij overleed in 1789. Zie: C. E. Daniëls, Het leven en de verdiensten van Petrus Camper. Uitgave van het Utr. Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, 1880.